Ik plaats JavaScript meerkeuzevragen op mijn Instagram stories, welke ik ook hier zal plaatsen! Laatste update: 24 december
Van beginner naar expert: test hoe goed je JavaScript kent, fris je kennis een beetje op, of bereid je voor op een sollicitatiegesprek! 💪 🚀 Ik zal deze repository regelmatig updaten met nieuwe vragen. Ik heb de antwoorden toegevoegd in de ingeklapte secties onder een vraag, zodat je er makkelijk op kan klikken om ze uit te klappen. Het is gewoon voor je plezier, veel succes! ❤️
Voel je vrij om contact met mij op te nemen! 😊
Instagram || Twitter || LinkedIn || Blog
Zie alle 17 beschikbare vertalingen
function sayHi() {
console.log(name);
console.log(age);
var name = "Lydia";
let age = 21;
}
sayHi();
- A:
Lydia
enundefined
- B:
Lydia
enReferenceError
- C:
ReferenceError
en21
- D:
undefined
enReferenceError
Antwoord
In de functie declareren we eerst de name
variabele met het keyword var
. Dit betekent dat de variabele gehoisted wordt (geheugen wordt vrijgemaakt tijdens de Creation Phase) met de waarde undefined
, tot het niveau waar we de variabele daadwerkelijk definiëren. We hebben de variable nog niet gedefinieerd tot op de lijn waar we proberen de name
variabele te loggen naar het console. De variabele is dus wel al aanwezig, maar de waarde is nog steeds undefined
.
Variabelen die gedeclareerd worden met het keyword let
(en const
) worden ook gehoisted, maar worden niet, in tegenstelling tot var
, geïnitialiseerd. Ze zijn niet toegankelijk totaan de lijn waarop ze gedeclareerd (geïnitialiseerd) worden. Dit wordt de "temporal dead zone" genoemd. Wanneer we de variabele proberen te benaderen voordat deze gedeclareerd is gooit JavaScript een ReferenceError
.
for (var i = 0; i < 3; i++) {
setTimeout(() => console.log(i), 1);
}
for (let i = 0; i < 3; i++) {
setTimeout(() => console.log(i), 1);
}
- A:
0 1 2
en0 1 2
- B:
0 1 2
en3 3 3
- C:
3 3 3
en0 1 2
Antwoord
Vanwege de Event Queue in JavaScript wordt de setTimeout
callback functie aangeroepen nadat de volledige loop is uitgevoerd. Omndat in de eerste loop de variabele i
gedeclareerd wordt met het keyword var
, wordt deze global gemaakt. Tijdens de loop verhogen we de waarde van i
met 1
door middel van de unary operator ++
. Tegen de tijd dat de setTimeout
callback functie wordt aangeroepen is de waarde van i
al 3
, zoals te zien is in het eerste voorbeeld.
In de tweede loop wordt de variabele i
gedeclareerd met het keyword let
: variabelen die gedeclareerd worden met het keyword let
(en const
) zijn block-scoped (een scope is alles tussen { }
). Tijdens elke iteratie zal i
een nieuwe waarde krijgen, en elke waarde is scoped (te gebruiken tussen { }
) in de loop.
const shape = {
radius: 10,
diameter() {
return this.radius * 2;
},
perimeter: () => 2 * Math.PI * this.radius
};
console.log(shape.diameter());
console.log(shape.perimeter());
- A:
20
en62.83185307179586
- B:
20
enNaN
- C:
20
en63
- D:
NaN
en63
Antwoord
Merk op dat de waarde van diameter
een gewone functie is, waarbij de waarde van perimeter
een zogenaamde arrow functie is.
Bij arrow functies refereert het this
keyword naar z'n huidige omliggende scope, zo niet bij gewone functie! Dat betekent dat wanneer we perimeter
aanroepen het niet refereert naar het shape object, maar naar de omliggende scope (window bijvoorbeeld).
Er is geen propertie radius
op dat object, daarom wordt undefined
teruggegeven.
+true;
!"Lydia";
- A:
1
enfalse
- B:
false
enNaN
- C:
false
enfalse
Antwoord
De unaire plus probeert een operand naar een nummer te converteren. true
is 1
, en false
is 0
.
De string 'Lydia'
is een truthy waarde. Wat we eigenlijk vragen, is "is deze truthy waarde falsy?". Dit geeft false
terug.
const bird = {
size: "small"
};
const mouse = {
name: "Mickey",
small: true
};
- A:
mouse.bird.size
is ongeldig - B:
mouse[bird.size]
is ongeldig - C:
mouse[bird["size"]]
is ongeldig - D: Alle antwoorden zijn geldig
Antwoord
In JavaScript zijn alle object keys strings (tenzij het een Symbol is). En ook al zijn ze niet van het type string, onder de motorkap worden ze altijd geconverteerd naar een string.
JavaScript interpreteert (of unboxed) statements. Wanneer we de bracket notatie gebruiken zal de interpreter de opening bracket [
zien en net zolang doorgaan tot het een closing bracket ]
vindt. Alleen dan zal het de waarde bepalen van de declaratie.
mouse[bird.size]
: Eerst wordt bird.size
geëvalueerd, wat "small"
teruggeeft. mouse["small"]
geeft true
terug.
Echter, met de dot notatie zal dit niet gebeuren. mouse
heeft geen propertie genaamd bird
, wat betekent dat mouse.bird
undefined
teruggeeft. Daarna vragen we de waarde op van size
gebruikmakend van de dot notatie. Omdat mouse.bird
undefined
is vragen we eigenlijk de waarde op van undefined.size
. Dit is ongeldig en zal een error gooien gelijk aan ``.
let c = { greeting: "Hey!" };
let d;
d = c;
c.greeting = "Hello";
console.log(d.greeting);
- A:
Hello
- B:
Hey!
- C:
undefined
- D:
ReferenceError
- E:
TypeError
Antwoord
In JavaScript worden alle objecten verwerkt by reference, ook wanneer we de waarde van een variabele vullen met een ander object.
In de eerste instantie verwijst de variabele c
naar een object. Daarna wordt de waarde van de variabele d
gezet met de waarde van c
. Daardoor verwijst d
naar hetzelfde object als c
.
Wanneer je één object veranderd, verander je ze allemaal.
let a = 3;
let b = new Number(3);
let c = 3;
console.log(a == b);
console.log(a === b);
console.log(b === c);
- A:
true
false
true
- B:
false
false
true
- C:
true
false
false
- D:
false
true
true
Antwoord
new Number()
is een ingebouwde functie constructor. En ook al lijkt het misschien op een nummer, dat is het niet. Het is een object en bevat ten opzichte van een nummer veel extra opties.
Wanneer we de ==
operator gebruiken wordt er alleen op de waarde gecheckt. Zowel a
als b
bevatten de waarde 3
, dus geeft dit true
terug.
Echter, wanneer we de ===
operator gebruiken wordt er zowel op de waarde als op het type gecheckt. Omdat new Number()
een object is en geen nummer zal dit false
teruggeven.
class Chameleon {
static colorChange(newColor) {
this.newColor = newColor;
return this.newColor;
}
constructor({ newColor = "green" } = {}) {
this.newColor = newColor;
}
}
const freddie = new Chameleon({ newColor: "purple" });
console.log(freddie.colorChange("orange"));
- A:
orange
- B:
purple
- C:
green
- D:
TypeError
Antwoord
De colorChange
functie is static. Static methods zijn alleen toegankelijk binnen de class waarin ze gedefinieerd worden, en zijn niet toegankelijk voor instanties van deze class. Omdat freddie
een instantie is van Cameleon
zijn static functies niet beschikbaar op deze instantie: een TypeError
wordt gegooid.
let greeting;
greetign = {}; // Typo!
console.log(greetign);
- A:
{}
- B:
ReferenceError: greetign is not defined
- C:
undefined
Antwoord
Het object wordt gelogd omdat we een leeg object hebben gedefinieerd op het global object! Wanneer we greeting
verkeerd spellen als greetign
ziet de JavaScript interpreter dit als global.greetign = {}
(of window.greetign = {}
in een browser).
Om dit te voorkomen kunnen we gebruik maken van "use strict"
. Dit vangt af dat de variabele gedeclareerd moet zijn voordat het een waarde krijgt.
function bark() {
console.log("Woof!");
}
bark.animal = "dog";
- A: Niets, dit is helemaal goed!
- B:
SyntaxError
. Je kunt op deze manier geen properties toevoegen aan een functie. - C:
"Woof"
wordt gelogd. - D:
ReferenceError
Antwoord
Dit is mogelijk in JavaScript, omdat functies objecten zijn! (Alles behalve primitives zijn objecten)
Een functie is een speciaal object. De code die je schrijft is niet de uiteindelijke functie. De functie is een object met properties. Deze properties zijn gewoon benaderbaar.
function Person(firstName, lastName) {
this.firstName = firstName;
this.lastName = lastName;
}
const member = new Person("Lydia", "Hallie");
Person.getFullName = function() {
return `${this.firstName} ${this.lastName}`;
};
console.log(member.getFullName());
- A:
TypeError
- B:
SyntaxError
- C:
Lydia Hallie
- D:
undefined
undefined
Antwoord
Je kunt geen properties toevoegen aan een instantie van een object, zoals je kan met normale objecten. Als je een feature toe wilt voegen aan alle objecten in één keer zul je dit middels de prototype van een object moeten doen. In dit geval,
Person.prototype.getFullName = function() {
return `${this.firstName} ${this.lastName}`;
};
Zou member.getFullName()
aanroepbaar maken. Waarom is dit voordelig? Zeg dat we deze methode toe zouden kunnen voegen aan de instantie van een object. Misschien hebben niet alle instanties van Person
deze methode nodig. Dit zou een hoop plaats innemen in het geheugen omdat alle objecten toch deze propertie krijgen. In plaats daarvan kunnen we het alleen aan de prototype van een object toevoegen, en wordt het maar één keer in het geheugen geplaatst, terwijl alle instanties er toch bij kunnen!
function Person(firstName, lastName) {
this.firstName = firstName;
this.lastName = lastName;
}
const lydia = new Person("Lydia", "Hallie");
const sarah = Person("Sarah", "Smith");
console.log(lydia);
console.log(sarah);
- A:
Person {firstName: "Lydia", lastName: "Hallie"}
enundefined
- B:
Person {firstName: "Lydia", lastName: "Hallie"}
enPerson {firstName: "Sarah", lastName: "Smith"}
- C:
Person {firstName: "Lydia", lastName: "Hallie"}
en{}
- D:
Person {firstName: "Lydia", lastName: "Hallie"}
enReferenceError
Antwoord
Bij het declareren van sarah
maakte we geen gebruik van het new
keyword. Wanneer we new
gebruiken refereert dit naar een nieuw object dat we aan willen maken. Als je geen gebruik maakt van new
refereert het naar het global object!
We zeiden dat this.firstName
gelijk is aan "Sarah"
en this.lastName
gelijk is aan "Smith"
. Wat we eigenlijk deden is global.firstName = 'Sarah'
en global.lastName = 'Smith'
defineren. sarah
zelf blijft undefined
omdat we geen waarde teruggeven van de Person
functie.
- A: Target > Capturing > Bubbling
- B: Bubbling > Target > Capturing
- C: Target > Bubbling > Capturing
- D: Capturing > Target > Bubbling
Antwoord
Tijdens de capturing fase gaat het event door alle elementen in de boom naar beneden totaan het target element. Het komt dan bij het target element, en bubbling begint.
- A: true
- B: false
Antwoord
Alle objecten bevatten een prototype, behalve het base object. Het base object is het object aangemaakt door de gebruiker, of een object dat is aangemaakt gebruikmakend van het new
keyword. Het base object heeft toegang tot sommige methodes en properties, zoals .toString
. Dit is de reden waarom je gebruik kan maken van ingebouwde JavaScript methodes! Al deze methodes zijn beschikbaar op het prototype. Wanneer JavaScript de methode niet direct kan vinden op het hoofd object zal het door de prototype chain naar beneden zoeken totdat het gevonden worden. Dit maakt het beschikbaar voor jou.
function sum(a, b) {
return a + b;
}
sum(1, "2");
- A:
NaN
- B:
TypeError
- C:
"12"
- D:
3
Antwoord
JavaScript is een dynamically typed language: we specificeren niet van welk type variabelen zijn. Waarden kunnen automatisch worden geconverteerd naar andere typen zonder dat je het weet. Dit wordt implicit type coercion genoemd. Coercion is converteren van het ene type naar het andere type.
In dit voorbeeld wordt het nummer 1
door JavaScript geconverteerd naar een string, dit om de functie logisch te maken, en de waarde teruggeven. Tijdens het optellen van het numerieke type (1
) en een string ('2'
) wordt het nummer gezien als een string. We kunnen strings aaneenschakelen zoals "Hello" + "World"
. Wat er dus gebeurt hier is "1" + "2"
wat "12"
teruggeeft.
let number = 0;
console.log(number++);
console.log(++number);
console.log(number);
- A:
1
1
2
- B:
1
2
2
- C:
0
2
2
- D:
0
1
2
Antwoord
De postfix unary operator ++
:
- Geeft de waarde terug (in dit geval
0
) - Vermeerderd de waarde (number is nu
1
)
De prefix unary operator ++
:
- Vermeerderd de waarde (number is nu
2
) - Geeft de waarde terug (in dit geval
2
)
Dit geeft 0 2 2
terug.
function getPersonInfo(one, two, three) {
console.log(one);
console.log(two);
console.log(three);
}
const person = "Lydia";
const age = 21;
getPersonInfo`${person} is ${age} years old`;
- A:
"Lydia"
21
["", " is ", " years old"]
- B:
["", " is ", " years old"]
"Lydia"
21
- C:
"Lydia"
["", " is ", " years old"]
21
Antwoord
Als je gebruik maakt van taggedd template literals is de waarde van het eerste argument altijd een array van de meegegeven string waarden. De overgebleven argumenten krijgen de waarde van de doorgegeven expressies!
function checkAge(data) {
if (data === { age: 18 }) {
console.log("You are an adult!");
} else if (data == { age: 18 }) {
console.log("You are still an adult.");
} else {
console.log(`Hmm.. You don't have an age I guess`);
}
}
checkAge({ age: 18 });
- A:
You are an adult!
- B:
You are still an adult.
- C:
Hmm.. You don't have an age I guess
Antwoord
Wanneer we waarden vergelijken worden primitieven vergelijken by value, terwijl objecten vergelijken worden by reference. JavaScript bekijkt of de objecten een referentie hebben naar dezelfde lokatie in het geheugen.
De twee objecten die we vergelijken hebben dat niet: het object die we doorgeven als een parameter refereert naar een andere lokatie in het geheugen dan het object waarmee we vergelijken.
Dit is waarom { age: 18 } === { age: 18 }
en { age: 18 } == { age: 18 }
allebei false
teruggeven.
function getAge(...args) {
console.log(typeof args);
}
getAge(21);
- A:
"number"
- B:
"array"
- C:
"object"
- D:
"NaN"
Antwoord
De rest parameter (...args
.) laat ons alle overgebleven argumenten "verzamelen" in een array. Een array is een object, dus typeof args
geeft "object"
terug.
function getAge() {
"use strict";
age = 21;
console.log(age);
}
getAge();
- A:
21
- B:
undefined
- C:
ReferenceError
- D:
TypeError
Antwoord
Door gebruik te maken van "use strict"
kun je er zeker van zijn dat je niet perongeluk globale variabelen declareert. We hebben de variabele age
nooit gedeclareerd, en omdat we "use strict"
gebruiken zal dit een reference error gooien. Als we geen gebruik hadden gemaakt van "use strict"
had het wel gewerkt, omdat de propertie age
dan was toegevoegd aan het globale object.
const sum = eval("10*10+5");
- A:
105
- B:
"105"
- C:
TypeError
- D:
"10*10+5"
Antwoord
eval
voert code uit dat is meegegeven als string. Als het een expressie is, zoals in dit geval, zal het de expressie uitvoeren. De expressie is 10 * 10 + 5
. Dit geeft het getal 105
terug.
sessionStorage.setItem("cool_secret", 123);
- A: Voor altijd, de data gaat niet verloren.
- B: Wanneer de gebruiker de tab sluit.
- C: Wanneer de gebruiker de gehele browser sluit, niet alleen de tab.
- D: Wanneer de gebruiker zijn computer afsluit.
Antwoord
De data opgeslagen in sessionStorage
wordt verwijderd na het sluiten van de tab.
Als je localStorage
had gebruikt was de data wel voor altijd opgeslagen, zolang bijvoorbeeld localStorage.clear()
wordt aangeroepen.
var num = 8;
var num = 10;
console.log(num);
- A:
8
- B:
10
- C:
SyntaxError
- D:
ReferenceError
Antwoord
Met het var
keyword kun je meerdere variabelen met dezelfde naam declareren. De variabele zal dan de laatst gezette waarde bevatten.
Je kunt dit niet doen met let
of const
, omdat deze block-scoped zijn.
const obj = { 1: "a", 2: "b", 3: "c" };
const set = new Set([1, 2, 3, 4, 5]);
obj.hasOwnProperty("1");
obj.hasOwnProperty(1);
set.has("1");
set.has(1);
- A:
false
true
false
true
- B:
false
true
true
true
- C:
true
true
false
true
- D:
true
true
true
true
Antwoord
Alle object keys (Symbols uitgesloten) zijn onder de motorkap strings, zelfs als je het zelf niet een string gemaakt hebt. Dat is waarom obj.hasOwnProperty('1')
ook true
teruggeeft.
Dit werkt niet op deze manier voor een set. Er is geen '1'
in onze set: set.has('1')
geeft false
terug. Het heeft de numerieke waarde 1
, set.has(1)
geeft true
terug.
const obj = { a: "one", b: "two", a: "three" };
console.log(obj);
- A:
{ a: "one", b: "two" }
- B:
{ b: "two", a: "three" }
- C:
{ a: "three", b: "two" }
- D:
SyntaxError
Antwoord
Als je twee properties met dezelfde naam hebt zal de waarde van de al bestaande propertie overschreven worden. Het zal dan ook in de eerste positie blijven, maar met de laatste waarde.
26. De JavaScript global execution context maakt twee dingen aan voor je: het globale object, en het "this" keyword.
- A: true
- B: false
- C: het hangt er vanaf
Antwoord
De base execution context is de global execution context: dit is benaderbaar overal in je code.
for (let i = 1; i < 5; i++) {
if (i === 3) continue;
console.log(i);
}
- A:
1
2
- B:
1
2
3
- C:
1
2
4
- D:
1
3
4
Antwoord
De continue
statement slaat een iteratie over als een bepaalde conditie true
teruggeeft.
String.prototype.giveLydiaPizza = () => {
return "Just give Lydia pizza already!";
};
const name = "Lydia";
console.log(name.giveLydiaPizza())
- A:
"Just give Lydia pizza already!"
- B:
TypeError: not a function
- C:
SyntaxError
- D:
undefined
Antwoord
String
is een built-in constructor waaraan we properties kunnen toevoegen. Primitieve strings worden automatisch geconverteerd naar een string object, gegenereerd door de string prototype functie. Daarom hebben alle strings (string objecten) toegang tot de methode!
const a = {};
const b = { key: "b" };
const c = { key: "c" };
a[b] = 123;
a[c] = 456;
console.log(a[b]);
- A:
123
- B:
456
- C:
undefined
- D:
ReferenceError
Antwoord
Object keys worden automatisch geconverteerd naar strings. We proberen een object aan een propertie toe te wijzen van object a
, met de waarde 123
.
Maar als we een object converteren naar een string krijgen we "[object Object]"
terug. Wat we hier dus schrijven is a["object Object"] = 123
. Dan kunnen we hetzelfde nog een keer proberen. c
is een ander object dat converteren naar een string. En dan, a["object Object"] = 456
.
Dan loggen we a[b]
, waar eigenlijk a["object Object"]
staat. We overschrijven dat met 456
, en dit is ook wat gelogd wordt.
const foo = () => console.log("First");
const bar = () => setTimeout(() => console.log("Second"));
const baz = () => console.log("Third");
bar();
foo();
baz();
- A:
First
Second
Third
- B:
First
Third
Second
- C:
Second
First
Third
- D:
Second
Third
First
Antwoord
We hebben een setTimeout
functie en roepen het als eerste aan. Toch wordt het als laatste gelogd.
Dit komt doordat we in browsers niet alleen een runtime engine hebben, maar ook iets dat een WebAPI
genoemd wordt. De WebAPI
geeft ons een setTimeout
functie, en bijvoorbeeld ook de DOM.
Nadat de calback naar de WebAPI is gestuurd wordt de setTimeout
functie zelf (niet de callback functie) van de stack gegooid.
Dan wordt foo
uitgevoerd en "First"
wordt gelogd.
foo
wordt van de stack gegooid en baz
wordt uitgevoerd. "Third"
wordt gelogd.
De WebAPI kan niet zomaar dingen toevoegen aan de stack. In plaats daarvan wordt de callback functie op de zogenaamde queue gezet.
Dit is waar de event loop zijn intrede doet. Een **event loop naar de stack en de task queue. Als de stack leeg is pakt het het eerste ding op van de queue en zet het op de stack.
bar
wordt uitgevoerd, "Second"
wordt gelogd, en het verdwijnt van de stack.
<div onclick="console.log('first div')">
<div onclick="console.log('second div')">
<button onclick="console.log('button')">
Click!
</button>
</div>
</div>
- A: Buitenste
div
- B: Binnenste
div
- C:
button
- D: Een array van alle geneste elementen.
Antwoord
Het diepst geneste element dat het event afvuurt is de target van het event. Je kunt bubbling stoppen met event.stopPropagation
.
<div onclick="console.log('div')">
<p onclick="console.log('p')">
Click here!
</p>
</div>
- A:
p
div
- B:
div
p
- C:
p
- D:
div
Antwoord
Als we op p
klikken zien we twee logs: p
en div
. Tijdens de event propagation zijn er 3 fases: capturing, target, en bubbling. Standaard worden event handlers uitgevoerd in de bubbling fase (tenzij je useCapture
op true
zet). Bubbling begint bij het diepst geneste element omhoog.
const person = { name: "Lydia" };
function sayHi(age) {
return `${this.name} is ${age}`;
}
console.log(sayHi.call(person, 21));
console.log(sayHi.bind(person, 21));
- A:
undefined is 21
Lydia is 21
- B:
function
function
- C:
Lydia is 21
Lydia is 21
- D:
Lydia is 21
function
Antwoord
Op beide manieren kunnen we een object doorgeven waarnaar het this
keyword verwijst. Echter, .call
wordt direct uitgevoerd!
.bind
geeft een kopie terug van de functie, maar met een bound context! Het wordt niet direct uitgevoerd!
function sayHi() {
return (() => 0)();
}
console.log(typeof sayHi());
- A:
"object"
- B:
"number"
- C:
"function"
- D:
"undefined"
Antwoord
De sayHi
functie geeft de waarde terug van de direct aangeroepen functie (IIFE). Deze functie geeft 0
terug, die het type number
heeft.
FYI: er zijn slechts 7 ingebouwde types: null
, undefined
, boolean
, number
, string
, object
, symbol
en bigint
. "function"
is geen type omdat functies objecten zijn, en dus van het type "object"
.
0;
new Number(0);
("");
(" ");
new Boolean(false);
undefined;
- A:
0
,''
,undefined
- B:
0
,new Number(0)
,''
,new Boolean(false)
,undefined
- C:
0
,''
,new Boolean(false)
,undefined
- D: Ze zijn allemaal falsy
Antwoord
Er zijn slechts zes falsy waarden:
undefined
null
NaN
0
''
(lege string)false
Functie constructors, zoals new Number
en new Boolean
, zijn truthy.
console.log(typeof typeof 1);
- A:
"number"
- B:
"string"
- C:
"object"
- D:
"undefined"
const numbers = [1, 2, 3];
numbers[10] = 11;
console.log(numbers);
- A:
[1, 2, 3, 7 x null, 11]
- B:
[1, 2, 3, 11]
- C:
[1, 2, 3, 7 x empty, 11]
- D:
SyntaxError
Antwoord
Wanneer je een element van een array een waarde geeft die buiten de lengte van de array ligt zal JavaScript voor de tussenliggende elementen zogenaamde "empty slots" aanmaken. Deze hebben eigenlijk de waarde undefined
, maar je zult zoiets zien als:
[1, 2, 3, 7 x empty, 11]
afhankelijk van waar je de code uitvoert (het verschilt in alle browsers, node, etc.)
(() => {
let x, y;
try {
throw new Error();
} catch (x) {
(x = 1), (y = 2);
console.log(x);
}
console.log(x);
console.log(y);
})();
- A:
1
undefined
2
- B:
undefined
undefined
undefined
- C:
1
1
2
- D:
1
undefined
undefined
Antwoord
Het catch
block krijgt het argument x
mee. Dit is niet dezelfde x
als de variabele zoals bovenaan gedefinieerd. De meegegeven x
is block-scoped.
Later vullen we deze block-scoped variabele met 1
, en zetten de waarde van de variabele y
. Dan loggen we de block-scoped variabele x
, die op dat moment 1
bevat.
Buiten het catch
block is de variable x
nog steeds undefined
, y
is echter 2
. Wanneer we beide variabelen buiten de try...catch statement loggen zal x
undefined
teruggeven en y
2
.
- A: primitieve of een object
- B: functie of een object
- C: lastige vraag! alleen objecten
- D: nummer of een object
Antwoord
JavaScript bestaat alleen uit primitieve types en objecten.
Primitieve types zijn boolean
, null
, undefined
, bigint
, number
, string
, en symbol
.
Wat primitieven onderscheidt van objecten is dat primitieven geen properties of methodes bevatten. Echter, je zal opmerken dan 'foo'.toUpperCase()
resulteert in 'FOO'
en geen TypeError
gooit. Dit komt doordat wanneer je een propertie of een methode benadert van een primitieve zoals een string, JavaScript impliciet het object wrapped gebruikmakend van één van de wrapper classen, in dit geval String
, en daarna direct de wrapper weghaalt als de expressie heeft geresulteerd in een waarde. Alle primitieven vertonen dit gedrag, met uitzondering van null
en undefined
.
[[0, 1], [2, 3]].reduce(
(acc, cur) => {
return acc.concat(cur);
},
[1, 2]
);
- A:
[0, 1, 2, 3, 1, 2]
- B:
[6, 1, 2]
- C:
[1, 2, 0, 1, 2, 3]
- D:
[1, 2, 6]
Antwoord
[1, 2]
is onze initiële waarde. Dit is de waarde waarmee we starten, en de waarde van de allereerste acc
. Tijdens de eerste iteratie, acc
is [1, 2]
en cur
is [0, 1]
. Deze waarden concateneren we, wat resulteerd in [1, 2, 0, 1]
.
Tijdens de volgende iteratie acc
is [1, 2, 0, 1]
en cur
is [2, 3]
. Deze worden wederom geconcateneerd en resulteerd in [1, 2, 0, 1, 2, 3]
.
!!null;
!!"";
!!1;
- A:
false
true
false
- B:
false
false
true
- C:
false
true
true
- D:
true
true
false
Antwoord
null
is falsy. !null
geeft true
terug. !true
geeft false
terug.
""
is falsy. !""
geeft true
terug. !true
geeft false
terug.
1
is truthy. !1
geeft false
terug. !false
geeft true
terug.
setInterval(() => console.log("Hi"), 1000);
- A: een uniek id
- B: het aantal opgegeven milliseconden
- C: de doorgegeven functie
- D:
undefined
Antwoord
Het geeft een uniek id terug. Dit id kan gebruikt worden om de interval te stoppen door het mee te geven aan de clearInterval()
functie.
[..."Lydia"];
- A:
["L", "y", "d", "i", "a"]
- B:
["Lydia"]
- C:
[[], "Lydia"]
- D:
[["L", "y", "d", "i", "a"]]
Antwoord
Een string is een iterable. The spread operator arrangeert elk karakter van een iterable naar één element.
function* generator(i) {
yield i;
yield i * 2;
}
const gen = generator(10);
console.log(gen.next().value);
console.log(gen.next().value);
- A:
[0, 10], [10, 20]
- B:
20, 20
- C:
10, 20
- D:
0, 10 en 10, 20
Antwoord
Reguliere functies kunnen niet worden gestopt halverwege na de aanroep. Echter, een generator functie kan wel "gestopt" worden halverwege, en later verder gaan waar ik gestopt is. Elke keer als een generator functie het keyword yield
aantreft levert de functie de waarde op gespecificeerd achter yield
. Let op dat een generator functie in dat geval niet de waarde teruggeeft, maar de waarde oplevert.
Eerst initialiseren we de generator functie met i
, dat gelijk is aan 10
. We roepen de generator functie aan met de next()
methode. De eerste keer dat we de generator functie aanroepen is i
gelijk aan 10
. De eerste yield
wordt aangetroffen: het levert de waarde op van i
. De generator is nu "gepauzeerd" en 10
wordt gelogd.
Dan roepen we de functie nog een keer aan met de next()
methode. Het gaat verder waar het eerder gebleven is, waarbij i
nog steeds gelijk is aan 10
. Nu wordt de volgende yield
aangetroffen, en levert i * 2
op. i
is gelijk aan 10
, dus het levert 10 * 2
op, wat gelijk is aan 20
. Het resultaat is dus 10, 20
.
const firstPromise = new Promise((res, rej) => {
setTimeout(res, 500, "one");
});
const secondPromise = new Promise((res, rej) => {
setTimeout(res, 100, "two");
});
Promise.race([firstPromise, secondPromise]).then(res => console.log(res));
- A:
"one"
- B:
"two"
- C:
"two" "one"
- D:
"one" "two"
Antwoord
Wanneer we meerdere promises meegeven aan de Promise.race
methode zal het de eerste promise resolven/rejecten. Aan de setTimeout
methodes geven we een timer mee: 500ms voor de eerste promise (firstPromise
) en 100ms voor de tweede promise (secondPromise
). Dit betekent dat de secondPromise
als eerste resolved met de waarde 'two'
. res
bevat nu de waarde 'two'
, wat dus gelogd wordt.
let person = { name: "Lydia" };
const members = [person];
person = null;
console.log(members);
- A:
null
- B:
[null]
- C:
[{}]
- D:
[{ name: "Lydia" }]
Antwoord
Allereerst declareren we een variabele person
met de waarde van een object met een propertie name
.
Dan declareren we een variabele genaamd members
. We vullen het eerste element van die array met de waarde van de variabele person
. Objecten interacteren by reference. Wanneer je de ene referentie van een variabele toewijst aan een andere variabele, maak je een kopie van die referentie (let op dat ze niet dezelfde referentie hebben!).
Dan zetten we de variabele person
gelijk aan null
.
We passaen alleen de waarde aan van de person
variabele en niet van het eerste element in de array, omdat dat element een andere referentie heeft (gekopieerd) naar dat object. Het eerste element behoudt nog steeds een referentie naar het eerste object. Wanneer we de array members
loggen heeft het eerste element nog steeds de waarde van het object, wat dus gelogd wordt.
const person = {
name: "Lydia",
age: 21
};
for (const item in person) {
console.log(item);
}
- A:
{ name: "Lydia" }, { age: 21 }
- B:
"name", "age"
- C:
"Lydia", 21
- D:
["name", "Lydia"], ["age", 21]
Antwoord
Met een for-in
loop kunnen we itereren over object keys, in dit geval name
en age
. Onder de motorkap zijn object keys strings (als het geen Symbols zijn). Bij elke iteratie is de waarde van item
gelijk aan de huidige key waarover wordt geïtereerd. Bj de eerste iteratie is item
gelijk aan name
en wordt gelogd. Bij de tweede iteratie is item
gelijk aan age
en wordt gelogd.
console.log(3 + 4 + "5");
- A:
"345"
- B:
"75"
- C:
12
- D:
"12"
Antwoord
Operator associativiteit is de volgorde waarin de compiler de expressies evalueerd, of van links naar recht of van rechts naar links. Dat gebeurt alleen als alle operators dezelfde prioriteit hebben. In dit geval hebben we maar één type operator: +
. In beginsel, de associativiteit is van links naar rechts.
3 + 4
wordt eerst geëvalueerd. Dit levert het getal 7
op.
7 + '5'
resulteert in "75"
door coersion. JavaScript converteert het getal 7
naar een string, zo ook te zien bij vraag 15. We kunnen twee stringen concateneren door gebruik te maken van de +
operator. "7" + "5"
resulteert in "75"
.
const num = parseInt("7*6", 10);
- A:
42
- B:
"42"
- C:
7
- D:
NaN
Antwoord
Alleen het eerste getal in de string wordt geretourneerd. Gebaseerd op de radix (het tweede argument om te speciferen naar welk type nummer we het willen parsen: base 10, hexadecimal, octal, binary, etc.), de parseInt
methode checkt of de karakters in de string geldig zijn. Zodra het een karakter tegenkomt dat niet een geldig getal is in het eerste argument stopt het parsen en worden opvolgende karakters genegeerd.
*
is geen geldig getal. Alleen "7"
wordt geparsed naar een decimal 7
. num
bevat nu de waarde 7
.
[1, 2, 3].map(num => {
if (typeof num === "number") return;
return num * 2;
});
- A:
[]
- B:
[null, null, null]
- C:
[undefined, undefined, undefined]
- D:
[ 3 x empty ]
Antwoord
Wanneer je iterate over een array gebruik makend van de map()
methode is de waarde van num
gelijk aan het huidige element dat verwerkt wordt. In dit geval zijn de elementen getallen en de conditie van de if statement typeof num === "number"
geeft true
terug. De map()
methode maakt een nieuwe array aan met als inhoud het resultaat van het aanroepen van de meegegeven functie op elk van de elementen uit de originele array.
Echter geven wij nooit een waarde terug. Wanneer we geen waarde toevoegen in de functie zal de functie undefined
teruggeven. De functie wordt voor elk element in de originele array aangeroepen en voor elk element geven we undefined
terug.
function getInfo(member, year) {
member.name = "Lydia";
year = "1998";
}
const person = { name: "Sarah" };
const birthYear = "1997";
getInfo(person, birthYear);
console.log(person, birthYear);
- A:
{ name: "Lydia" }, "1997"
- B:
{ name: "Sarah" }, "1998"
- C:
{ name: "Lydia" }, "1998"
- D:
{ name: "Sarah" }, "1997"
Antwoord
Argumenten worden meegegeven by value, tenzij de waarde een object is. Dan worden ze meegegeven by reference. birthYear
is een string en geen object, waardoor het dus doorgegeven wordt by value. Wanneer we een argument meegeven by value wordt er een copy aangemaakt van het argument (zie vraag 46).
De variabele birthYear
heeft een referentie naar de waarde "1997"
. Het argument year
heeft ook een referentie naar de waarde '"1997"', maar het is niet dezelfde waarde als waar birthYear
een referentie naar heeft. Wanneer we de waarde van year
veranderen naar "1998"
, veranderen we alleen de waarde van year
. birthYear
is nog steeds gelijk aan "1997"
.
De waarde van person
is een object. Het argument member
heeft een (gekopieerde) referentie naar hetzelfde object. Wanneer we een propertie veranderen van het object waar member
een referentie naartoe heeft zal de waarde van person
ook veranderen, omdat beide een referentie hebben naar hetzelfde object. De propertie name
van person
is nu gelijk aan "Lydia"
.
function greeting() {
throw "Hello world!";
}
function sayHi() {
try {
const data = greeting();
console.log("It worked!", data);
} catch (e) {
console.log("Oh no an error:", e);
}
}
sayHi();
- A:
It worked! Hello world!
- B:
Oh no an error: undefined
- C:
SyntaxError: can only throw Error objects
- D:
Oh no an error: Hello world!
Antwoord
Met de throw
statement kunnen we custom errors gooien. Een exceptie kan een string, een number, een boolean of een object zijn. In dit geval onze exceptie is aan string met de waarde 'Hello world'
.
Met de catch
statement kunnen we specificeren wat er moet gebeuren als er een exceptie is gegooid in het try
blok. Een exceptie is gegooid: de string 'Hello world'
. e
is nu gelijk aan deze string en wordt dus gelogd. Dat resulteert in 'Oh an error: Hello world'
.
function Car() {
this.make = "Lamborghini";
return { make: "Maserati" };
}
const myCar = new Car();
console.log(myCar.make);
- A:
"Lamborghini"
- B:
"Maserati"
- C:
ReferenceError
- D:
TypeError
Antwoord
Wanneer je een propertie teruggeeft zal de waarde van de propertie gelijk zijn aan de geretourneerde waarde, niet de waarde die gezet wordt in de constructor. We geven de string "Maserati"
terug, dus myCar.make
is gelijk aan "Maserati"
.
(() => {
let x = (y = 10);
})();
console.log(typeof x);
console.log(typeof y);
- A:
"undefined", "number"
- B:
"number", "number"
- C:
"object", "number"
- D:
"number", "undefined"
Antwoord
let x = y = 10;
is een verkorte versie van:
y = 10;
let x = y;
Wanneer we de waarde van y
vullen met 10
voegen we eigenlijk een propertie y
toe aan het globale object (window
in de browser, global
in Node). In de browser is window.y
nu gelijk aan 10
.
Daarna declareren we de variabele x
met de waarde van y
, wat 10 is. Variabelen die gedeclareerd worden met het keyword let
zijn block scoped, ze zijn alleen gedefinieerd binnen het blok waarin ze gedeclareerd zijn. In dit geval de direct aangeroepen functie (IIFE). Wanneer we de operator typeof
gebruiken is x
dus niet gedefinieerd; we proberen x
te benaderen buiten de scope waarin het gedeclareerd is. Dat betekent dat x
niet gedefinieerd is. variabelen die nog geen waarde toegewezen hebben gekregen zijn van het type "undefined"
. console.log(typeof x)
geeft "undefined"
terug.
Echter, we hebben een globale variabele y
aangemaakt toen we 'y' vulde met 10
. Deze waarde is overal toegankelijk in onze code. y
is gedefinieerd en bevat de waarde "number"
. console.log(typeof y)
geeft "number"
terug.
class Dog {
constructor(name) {
this.name = name;
}
}
Dog.prototype.bark = function() {
console.log(`Woof I am ${this.name}`);
};
const pet = new Dog("Mara");
pet.bark();
delete Dog.prototype.bark;
pet.bark();
- A:
"Woof I am Mara"
,TypeError
- B:
"Woof I am Mara"
,"Woof I am Mara"
- C:
"Woof I am Mara"
,undefined
- D:
TypeError
,TypeError
Antwoord
We kunnen properties verwijderen van een object als we gebruik maken van het delete
keyword, en ook op het prototype. Bij het verwijderen van een propertie op de prototype zal het niet meer beschikbaar zijn in de prototype chain. In dit geval is de bark()
methode niet meer beschikbaar op de protoype na delete Dog.prototype.bark
.
Wanneer we iets proberen aan te roepen dat geen functie is zal er een TypeError
gegooid worden. In dit geval TypeError: pet.bark is not a function
, omdat pet.bark
undefined
is.
const set = new Set([1, 1, 2, 3, 4]);
console.log(set);
- A:
[1, 1, 2, 3, 4]
- B:
[1, 2, 3, 4]
- C:
{1, 1, 2, 3, 4}
- D:
{1, 2, 3, 4}
Antwoord
Het Set
object is een collectie van unieke waarden: een waarde kan maar één keer voorkomen in een set.
We geven de array [1, 1, 2, 3, 4]
mee met de dubbele waarde 1
. Omdat we niet twee keer dezelfde waarde kunnen hebben in een set zal één van deze dubbele waarden verwijderd worden. Dit resulteert in {1, 2, 3, 4}
.
// counter.js
let counter = 10;
export default counter;
// index.js
import myCounter from "./counter";
myCounter += 1;
console.log(myCounter);
- A:
10
- B:
11
- C:
Error
- D:
NaN
Antwoord
Een geïmporteerde module is readonly: je kunt de geïmporteerde module niet aanpassen. Alleen de module die de exports doet kan de waarde aanpassen.
Wanneer we de waarde van myCounter
aanpassen zal dit een error gooien: myCounter
is read-only en cannot be modified.
const name = "Lydia";
age = 21;
console.log(delete name);
console.log(delete age);
- A:
false
,true
- B:
"Lydia"
,21
- C:
true
,true
- D:
undefined
,undefined
Antwoord
De delete
operatot geeft een boolean waarde terug: true
bij een succesvolle verwijdering, anders zal het false
teruggeven. Echter, variabelen die gedeclareerd worden met de keywords var
, const
en let
kunnen niet verwijderd worden met de delete
operator.
De variabele name
werd gedeclareerd met het keyword const
, dus het verwijderen is niet succesvol: false
wordt teruggegeven. Wanneer we age
de waarde 21
geven voegen we eigenlijk een propertie age
toe aan het globale object. Properties van objecten kunnen prima verwijderd worden op deze manier, ook van het globale object, dus delete age
geeft true
terug.
const numbers = [1, 2, 3, 4, 5];
const [y] = numbers;
console.log(y);
- A:
[[1, 2, 3, 4, 5]]
- B:
[1, 2, 3, 4, 5]
- C:
1
- D:
[1]
Antwoord
We kunnen waarden van arrays en objecten uitpakken door destructuring
. Voorbeeld:
[a, b] = [1, 2];
De waarde van a
is nu 1
en de waarde van b
is nu 2
. Wat we dus eigenlijk deden in de vraag is:
[y] = [1, 2, 3, 4, 5];
Dat betekent dat de waarde van y
gelijk is aan de eerste waarde van de array, het getal 1
. Wanneer we y
loggen, geeft dit 1
terug.
const user = { name: "Lydia", age: 21 };
const admin = { admin: true, ...user };
console.log(admin);
- A:
{ admin: true, user: { name: "Lydia", age: 21 } }
- B:
{ admin: true, name: "Lydia", age: 21 }
- C:
{ admin: true, user: ["Lydia", 21] }
- D:
{ admin: true }
Antwoord
Het is mogelijk om objecten samen te voegen door gebruik te maken van de spread operator ...
. Het geeft je de mogelijkheid om key/value pairs van het ene object te kopiëren naar een ander object. In dit geval maken we een kopie van het user
object en voegen het samen met het admin
object. Het admin
object bevat nu de gekopieerde key/value pairs, wat resulteert in { admin: true, name: "Lydia", age: 21 }
.
const person = { name: "Lydia" };
Object.defineProperty(person, "age", { value: 21 });
console.log(person);
console.log(Object.keys(person));
- A:
{ name: "Lydia", age: 21 }
,["name", "age"]
- B:
{ name: "Lydia", age: 21 }
,["name"]
- C:
{ name: "Lydia"}
,["name", "age"]
- D:
{ name: "Lydia"}
,["age"]
Antwoord
Met de defineProperty
methode kunnen we properties toevoegen aan een object, of bestaande properties aanpassen. Wanneer we properties toevoegen aan een object door gebruik te maken van defineProperty
zijn deze standaard not enumerable. De Object.keys
methode geeft alle enumerable propertie namen terug van een object, in dit geval alleen "name"
.
Properties toegevoegd met de defineProperty
methode zijn standaard onveranderbaar. Je kunt dit gedrag aanpassen door, in het derde argument, de writable
, configurable
en enumerable
opties mee te geven. Op die manier geeft de defineProperties
je veel controle over de properties die je wilt toevoegen aan een object.
const settings = {
username: "lydiahallie",
level: 19,
health: 90
};
const data = JSON.stringify(settings, ["level", "health"]);
console.log(data);
- A:
"{"level":19, "health":90}"
- B:
"{"username": "lydiahallie"}"
- C:
"["level", "health"]"
- D:
"{"username": "lydiahallie", "level":19, "health":90}"
Antwoord
Het tweede argument van JSON.stringify
is de replacer. De replacer kan óf een functie zijn óf een array, en geeft je controle over wat en hoe de waarden gestringified worden.
Als de replacer een array is zullen alleen de propertie namen die in de array zitten toegevoegd worden aan de JSON string. In dit geval worden alleen de properties "level"
en "health"
toegevoegd, "username"
niet. data
is nu gelijk aan "{"level":19, "health":90}"
.
Als de replacer een functie is zal die functie worden aangeroepen over elke propertie in het object dat je omzet naar een string. De waarde die teruggegeven wordt door die functie zal de waarde zijn van die propertie wanneer het wordt toegevoegd aan de JSON string. Als de waarde undefined
is zal de property niet worden toegevoegd aan de JSON string.
let num = 10;
const increaseNumber = () => num++;
const increasePassedNumber = number => number++;
const num1 = increaseNumber();
const num2 = increasePassedNumber(num1);
console.log(num1);
console.log(num2);
- A:
10
,10
- B:
10
,11
- C:
11
,11
- D:
11
,12
Antwoord
De unary operator ++
geeft eerst de waarde van de variabele terug, en pas daarna de waarde verhogen van de variabele. De waarde van num1
is 10
omdat de increaseNumber
functie eerst de waarde van num
teruggeeft, wat 10
is, en pas daarna de waarde van num
verhogen met 1.
num2
is 10
omdat we num1
meegeven aan de functie increasePassedNumber
. number
is gelijk aan 10
(de waarde van num1
). Nogmaals, de unary operator ++
zal eerst de huidige waarde van de variabele teruggeven en pas daarna de waarde verhogen. De waarde van number
is 10
, dus de waarde van num2
is ook 10
.
const value = { number: 10 };
const multiply = (x = { ...value }) => {
console.log((x.number *= 2));
};
multiply();
multiply();
multiply(value);
multiply(value);
- A:
20
,40
,80
,160
- B:
20
,40
,20
,40
- C:
20
,20
,20
,40
- D:
NaN
,NaN
,20
,40
Antwoord
In ES6 kunnen we parameters initialiseren met een standaard waarde. De waarde van de parameter zal deze standaard waarde behouden zolang er geen andere waarde wordt meegegeven aan de functie, of als de waarde van de parameter "undefined"
is. In dit geval kopiëren we de properties van het value
object
naar een nieuw object gebruikmakend van de spread operator, dus x
heeft de standaard waarde { number: 10 }
.
De standaard waarde wordt geëvalueerd tijdens call time (aanroeptijd)! Elke keer wanneer we de functie aanroepen wordt er een nieuw object aangemaakt. We roepen de multiply
functie de eerste twee keer aan zonder een waarde mee te geven: x
heeft de standaard waarde van { number: 10 }
. We loggen dan de vermenigvuldigde waarde van dat getal, wat 20
is.
De derde keer dat we de functie multiply
aanroepen geven we wel een waarde mee: het object genaamd value
. De *=
operator is eigenlijk een verkorting van x.number = x.number * 2
: we passen de waarde van x.number
aan en loggen de vermenigvuldigde waarde 20
.
De vierde keer geven we weer het value
object mee. x.number
was al aangepast naar 20
, en x.number *= 2
logt 40
.
[1, 2, 3, 4].reduce((x, y) => console.log(x, y));
- A:
1
2
en3
3
en6
4
- B:
1
2
en2
3
en3
4
- C:
1
undefined
en2
undefined
en3
undefined
en4
undefined
- D:
1
2
enundefined
3
enundefined
4
Antwoord
Het eerste argument van de reduce
methode is de accumulator, in dit geval x
. Het tweede argument is de huidige waarde, y
. Met de reduce
methode voeren we een functie uit op elk element in de array, wat uiteindelijk zal resulteren in een enkele waarde.
In dit voorbeeld geven we geen waarde terug. We loggen enkel the waarden van de accumulator en de huidige waarde.
De waarde van de accumulator is gelijk aan de vorige teruggegeven waarde van de callback functie. Als je niet de optionele initialValue
meegeeft aan de reduce
methode, de accumulator is gelijk aan het eerste element tijdens de eerste aanroep.
Tijdens de eerste aanroep is de accumulator (x
) 1
en de huidige waarde (y
) 2
. We geven niets terug in de callback function, we loggen de accumulator en de huidige waarde: 1
en 2
worden gelogd.
Als je niets teruggeeft in een functie, zal de functie undefined
teruggeven. Tijdens de volgende aanroep is de accumulator undefined
en de huidige waarde 3
. undefined
en 3
worden gelogt.
Tijdens de vierde aanroep geven we wederom niets terug in de callback functie. De accumulator is wederom undefined
, en de huidige waarde 4
. undefined
en 4
worden gelogt.
class Dog {
constructor(name) {
this.name = name;
}
};
class Labrador extends Dog {
// 1
constructor(name, size) {
this.size = size;
}
// 2
constructor(name, size) {
super(name);
this.size = size;
}
// 3
constructor(size) {
super(name);
this.size = size;
}
// 4
constructor(name, size) {
this.name = name;
this.size = size;
}
};
- A: 1
- B: 2
- C: 3
- D: 4
Antwoord
In de afgeleide class kun je het this
keyword niet benaderen totdat je super
hebt aangeroepen. Als je toch probeert zal dit een ReferenceError gegooid worden: 1 en 4 zouden een reference error gooien.
Met het super
keyword roepen we de parent class zijn contructor aan met het meegegeven argument. De parent class' contructor verwacht het argument name
, dus we moeten name
meegeven aan super
.
De Labrador
class verwacht twee argumenten, name
omdat het een afgeleide is van Dog
, en size
als een propertie van de Labrador
class zelf. Ze zullen allebei meegegeven moeten worden aan de contructor van Labrador
, wat op de juiste manier gebeurt bij constructor 2.
// index.js
console.log('running index.js');
import { sum } from './sum.js';
console.log(sum(1, 2));
// sum.js
console.log('running sum.js');
export const sum = (a, b) => a + b;
- A:
running index.js
,running sum.js
,3
- B:
running sum.js
,running index.js
,3
- C:
running sum.js
,3
,running index.js
- D:
running index.js
,undefined
,running sum.js
Antwoord
Met het import
keyword worden alle geïmporteerde modules pre-parsed. Dat betekent dat de geïmporteerde modules als eerste uitgevoerd zal worden en de code waarin de module geïmporteerde wordt als tweede.
Dit is een verschil tussen require()
in CommonJS en import
! Met require()
kun je dependencies inladen tijdens dat de code uitgevoerd wordt. Als we require
gebruikt hadden in plaats van import
zou er running index.js
, running sum.js
, 3
gelogt worden in het console.
console.log(Number(2) === Number(2))
console.log(Boolean(false) === Boolean(false))
console.log(Symbol('foo') === Symbol('foo'))
- A:
true
,true
,false
- B:
false
,true
,false
- C:
true
,false
,true
- D:
true
,true
,true
Antwoord
Elk Symbol is volledig uniek. Het doel van het argument dat meegegeven wordt aan de Symbol is om de Symbol een omschrijving te geven. De waarde van de Symbol is niet afhankelijk van het doorgegeven argument. Als we de waarden vergelijken creëeren we compleet nieuwe Symbols: de eerste Symbol('foo')
en de tweede Symbol('foo')
. Deze twee waarden zijn uniek en niet gelijk aan elkaar, Symbol('foo') === Symbol('foo')
geeft false
terug.
const name = "Lydia Hallie"
console.log(name.padStart(13))
console.log(name.padStart(2))
- A:
"Lydia Hallie"
,"Lydia Hallie"
- B:
" Lydia Hallie"
," Lydia Hallie"
("[13x whitespace]Lydia Hallie"
,"[2x whitespace]Lydia Hallie"
) - C:
" Lydia Hallie"
,"Lydia Hallie"
("[1x whitespace]Lydia Hallie"
,"Lydia Hallie"
) - D:
"Lydia Hallie"
,"Lyd"
,
Antwoord
Met de padStart
methode kunnen we witruimte toevoegen aan het begin van de string. De waarde die meegegeven wordt aan de methode is de totale lengte van de string, samen met de witruimte. De string "Lydia Hallie"
heeft een lengte van 13
. name.padStart(13)
plaatst 1 spatie toe aan het begin van de string omdat 12 + 1 = 13.
Als het argument dat we meegeven aan de padStart
methode kleiner is dan de lengte van de string zullen er geen spaties worden toegevoegd.
console.log("🥑" + "💻");
- A:
"🥑💻"
- B:
257548
- C: Een string die hun code points bevat
- D: Error
Antwoord
Met de +
operator kun je strings concateneren. In dit geval concateneren we de string "🥑"
met de string "💻"
, wat "🥑💻"
oplevert.
function* startGame() {
const answer = yield "Do you love JavaScript?";
if (answer !== "Yes") {
return "Oh wow... Guess we're gone here";
}
return "JavaScript loves you back ❤️";
}
const game = startGame();
console.log(/* 1 */); // Do you love JavaScript?
console.log(/* 2 */); // JavaScript loves you back ❤️
- A:
game.next("Yes").value
engame.next().value
- B:
game.next.value("Yes")
engame.next.value()
- C:
game.next().value
engame.next("Yes").value
- D:
game.next.value()
engame.next.value("Yes")
Antwoord
Een generator functie "pauzeert" tijdens de uitvoering wanneer het het keyword yield
tegenkomt. Allereerst laten we de functie de string "Do you love JavaScript?" opleveren. Dat kunnen we doen door game.next().value
te gebruiken.
Elke lijn van de functie wordt uitgevoerd totaan het eerste yield
keyword. Er is een yield
aanwezig op de eerste lijn van de functie: de uitvoering stopt bij de eerste yield
! Dat betekent dat de variabele answer
nog niet gedefinieerd is!
Wanneer we game.next("Yes").value
aanroepen wordt de vorige yield
vervangen met de waarde van de parameters die zijn meegegeven aan de next()
functie, "Yes"
in dit geval. De waarde van de variabele answer
is nu gelijk aan "Yes"
. De conditie van de if-statement geeft false
terug en JavaScript loves you back ❤️
wordt gelogd.
console.log(String.raw`Hello\nworld`);
- A:
Hello world!
- B:
Hello
world
- C:
Hello\nworld
- D:
Hello\n
world
Antwoord
String.raw
geeft een string terug waarbij de escapes (\n
, \v
, \t
etc.) genegeerd worden! Backslashes kunnen een probleem zijn omdat je kunt eindigen met zoiets als:
const path = `C:\Documents\Projects\table.html`
Wat resulteert in:
"C:DocumentsProjects able.html"
Met String.raw
worden de escapes simpelweg genegeerd:
C:\Documents\Projects\table.html
In dit geval wordt Hello\nworld
gelogd.
async function getData() {
return await Promise.resolve("I made it!");
}
const data = getData();
console.log(data);
- A:
"I made it!"
- B:
Promise {<resolved>: "I made it!"}
- C:
Promise {<pending>}
- D:
undefined
Antwoord
Een asynchrone functie geeft altijd een promise terug. De await
moet nog steeds wachten op de oplossing van de promise: een wachtende promise wordt teruggegeven wanneer we getData()
aanroepen om daarmee data
te vullen.
Als we de teruggegeven waarde van de promise "I made it"
willen benaderen zouden we de then()
method kunnen gebruiken op data
:
data.then(res => console.log(res))
Dit zou wel "I made it!"
loggen.
function addToList(item, list) {
return list.push(item);
}
const result = addToList("apple", ["banana"]);
console.log(result);
- A:
['apple', 'banana']
- B:
2
- C:
true
- D:
undefined
Antwoord
De push()
methode geeft de Lengte terug van de nieuwe array! In eerste instantie bevatte de array één element (de string "banana"
) en had een lengte van 1
. Nadat de string "apple"
toegevoegd wordt aan de array bevat de array twee elementen en heeft een lengte van 2
. Dit wordt dan ook teruggegeven door de addToList
functie.
De push()
methode past de originele array aan. Als je de array zelf terug zou willen geven in plaats van de lengte van de array zou je de list
moeten teruggeven nadat de item
toegevoegd is.
const box = { x: 10, y: 20 };
Object.freeze(box);
const shape = box;
shape.x = 100;
console.log(shape);
- A:
{ x: 100, y: 20 }
- B:
{ x: 10, y: 20 }
- C:
{ x: 100 }
- D:
ReferenceError
Antwoord
Object.freeze
maakt het onmogelijk om properties van een object toe te voegen, te verwijderen of aan te passen (tenzij de waarde van de propertie zelf een object is).
Wanneer we de variabele shape
aanmaken en hieraan het bevroren object box
toewijzen zal de referentie naar het bevroren object blijven bestaan. Je kunt checken of een object bevroren is door Object.isFrozen
te gebruiken. In dit geval geeft Object.isFrozen(shape)
true terug omdat de referentie naar het bevroren object box
is blijven bestaan.
Omdat shape
bevroren is en omdat de waarde van x
geen object is kunnen we de propertie x
niet aanpassen. x
is nog steeds gelijk aan 10
en { x: 10, y: 20 }
wordt gelogd.
const { name: myName } = { name: "Lydia" };
console.log(name);
- A:
"Lydia"
- B:
"myName"
- C:
undefined
- D:
ReferenceError
Antwoord
Wanneer we de propertie name
opvragen van het object aan de rechterkant wijzen we de waarde "Lydia"
toe aan de variabele met de naam myName
.
Met { name: myName }
zeggen we in JavaScript dat we een nieuwe variabele aan willen maken met de naam myName
met de waarde van de name
propertie van het object aan de rechterkant.
Omdat we proberen name
te loggen, een variabele die niet gedefinieerd is, wordt er een ReferenceError gegooid.
function sum(a, b) {
return a + b;
}
- A: Ja
- B: Nee
Antwoord
Een pure function
is een functie die altijd dezelfde waarde teruggeeft, zolang hetzelfde argument wordt meegegeven.
De sum
functie geeft altijd dezelfde waarde terug. Als we 1
en 2
meegeven zal het altijd 3
teruggeven. Als we de waarde 5
en 10
meegeven zal het altijd 15
teruggeven. Dit is de definitie van een pure function
.
const add = () => {
const cache = {};
return num => {
if (num in cache) {
return `From cache! ${cache[num]}`;
} else {
const result = num + 10;
cache[num] = result;
return `Calculated! ${result}`;
}
};
};
const addFunction = add();
console.log(addFunction(10));
console.log(addFunction(10));
console.log(addFunction(5 * 2));
- A:
Calculated! 20
Calculated! 20
Calculated! 20
- B:
Calculated! 20
From cache! 20
Calculated! 20
- C:
Calculated! 20
From cache! 20
From cache! 20
- D:
Calculated! 20
From cache! 20
Error
Antwoord
De add
functie is een memoized functie. Met memoization kunnen we het resultaat van een functie cachen om de uitvoering ervan te versnellen. In dit geval maken we een cache
object aan waarin we de waarde van dat de vorige keer werd teruggegeven opslaan.
Als we de functie addFunction
aanroepen met hetzelfde argument wordt eerst gecheckt of de waarde al in de cache voorkomt. Als dat het geval is wordt de opgeslagen waarde teruggegeven, waardoor de functie niet helemaal hoeft te worden uitgevoerd. Anders, als de waarde nog niet is opgeslagen in de cache, zal het de waarde berekenen en daarna opslaan in de cache.
We roepen de functie addFunction
drie keer aan met dezelfde waarde: Tijdens de eerste aanroep is de waarde van de functie num
wanneer het gelijk is aan 10
nog niet opgslagen in de cache. De conditie van de if-statement num in cache
geeft false
terug waardoor we in de else-statement komen: Calculated! 20
wordt gelogd en de waarde van het resultaat wordt opgeslagen in het cache object. cache
ziet er nu uit als { 10: 20 }
.
De tweede keer bevat het object cache
de waarde dat teruggegeven wordt wanneer 10
wordt meegegeven. De conditie van de if-statement num in cache
geeft true
terug en 'From cache! 20'
wordt gelogd.
De derde keer geven we 5 * 2
mee aan de functie wat 10
oplevert. Het cache
object bevat de waarde dat teruggegeven gaat worden voor 10
. De conditie van de if-statement num in cache
geeft true
terug en 'From cache! 20'
wordt gelogd.
const myLifeSummedUp = ["☕", "💻", "🍷", "🍫"]
for (let item in myLifeSummedUp) {
console.log(item)
}
for (let item of myLifeSummedUp) {
console.log(item)
}
- A:
0
1
2
3
en"☕"
"💻"
"🍷"
"🍫"
- B:
"☕"
"💻"
"🍷"
"🍫"
en"☕"
"💻"
"🍷"
"🍫"
- C:
"☕"
"💻"
"🍷"
"🍫"
en0
1
2
3
- D:
0
1
2
3
en{0: "☕", 1: "💻", 2: "🍷", 3: "🍫"}
Antwoord
Met de for-in loop kunnen we itereren over de enumerable properties. In een array zijn de "keys" van de array elementen enumarable, wat eigenlijk hun indexen zijn. Je kunt een array zien als:
{0: "☕", 1: "💻", 2: "🍷", 3: "🍫"}
Waar de keys de enumarable properties zijn. 0
1
2
3
worden gelogd.
Met de for-of loop kunnen we itereren over iterables. Een array is een iterable. Wanneer we itereren over een array is de waarde van de variabele "item" gelijk aan het huidige element, "☕"
"💻"
"🍷"
"🍫"
wordt gelogd.
const list = [1 + 2, 1 * 2, 1 / 2]
console.log(list)
- A:
["1 + 2", "1 * 2", "1 / 2"]
- B:
["12", 2, 0.5]
- C:
[3, 2, 0.5]
- D:
[1, 1, 1]
Antwoord
Array elementen kunnen elke waarde bevatten. Nummers, strings, objecten, andere arrays, null, boolean waarden, undefined en andere expressies zoals datums, functies en berekeningen.
Het element zal gelijk zijn aan de teruggegeven waarde. 1 + 2
geeft 3
terug, 1 * 2
geeft 2
terug en 1 / 2
geeft 0.5
terug.
function sayHi(name) {
return `Hi there, ${name}`
}
console.log(sayHi())
- A:
Hi there,
- B:
Hi there, undefined
- C:
Hi there, null
- D:
ReferenceError
Antwoord
Argumenten hebben standaard de waarde undefined
, tenzij de waarde wordt meegegeven aan de functie. In dit geval hebben we geen waarde meegegeven voor het argument name
. name
is gelijk aan undefined
wat gelogd wordt.
In ES6 kunnen we argumenten een standaard waarde geven. Als voorbeeld:
function sayHi(name = "Lydia") { ... }
In dit geval zal de waarde van het argument name
, als we geen waarde meegeven aan de functie, standaard Lydia
bevatten.
var status = "😎"
setTimeout(() => {
const status = "😍"
const data = {
status: "🥑",
getStatus() {
return this.status
}
}
console.log(data.getStatus())
console.log(data.getStatus.call(this))
}, 0)
- A:
"🥑"
en"😍"
- B:
"🥑"
en"😎"
- C:
"😍"
en"😎"
- D:
"😎"
en"😎"
Antwoord
De waarde van het keyword this
hangt af van in welke scope je het gebruikt. In een methode, zoals de getStatus
methode, het this
keyword verwijst naar het object waartoe de methode behoort. De methode behoort toe aan het data
object, dus this
verwijst naar het data
object. Wanneer we this.status
loggen wordt de status
propertie van het data
object gelogd, wat "🥑"
is.
Met de call
methode kunnen we het object veranderen waarnaar het keyword this
verwijst. In functies refereert het keyword this
naar het object waartoe de function behoort. We declareren de setTimeout
functie op het globale object, dus binnen de setTimeout
functie refereert het keyword this
naar het globale object. Op het globale object bestaat de variabele genaamd status met de waarde "😎"
. Wanneer we this.status
loggen wordt "😎"
gelogd.
const person = {
name: "Lydia",
age: 21
}
let city = person.city
city = "Amsterdam"
console.log(person)
- A:
{ name: "Lydia", age: 21 }
- B:
{ name: "Lydia", age: 21, city: "Amsterdam" }
- C:
{ name: "Lydia", age: 21, city: undefined }
- D:
"Amsterdam"
Antwoord
We vullen de variabele city
met de waarde van de propertie city
op het object person
. Er is echter geen propertie city
op dit object, dus de variabele city
krijgt de waarde undefined
.
Let op dat we niet refereren naar het object person
zelf! We vullen de waarde van de variabele city
enkel met de waarde van de propertie city
op het person
object.
Daarna zetten we de waarde van city
gelijk aan de string "Amsterdam"
. Dit verandert niets aan het object person
: we hebben geen referentie naar dat object.
Wanneer we het object person
loggen, wordt het onaangepaste object gelogd.
function checkAge(age) {
if (age < 18) {
const message = "Sorry, you're too young."
} else {
const message = "Yay! You're old enough!"
}
return message
}
console.log(checkAge(21))
- A:
"Sorry, you're too young."
- B:
"Yay! You're old enough!"
- C:
ReferenceError
- D:
undefined
Antwoord
Variabelen gedeclareerd met de keywords const
en let
zijn block-scoped. Een block is alles tussen accolades ({ }
). In dit geval de accolades van de if/else statements. Je kunt niet refereren naar een variabele buiten het block waarin het gedeclareerd is. Een ReferenceError wordt gegooid.
fetch('https://www.website.com/api/user/1')
.then(res => res.json())
.then(res => console.log(res))
- A: Het resultaat van de
fetch
methode. - B: Het resultaat van de tweede aanroep van de
fetch
methode. - C: Het resultaat van de callback in de vorige
.then()
. - D: Het zal altijd undefined zijn.
Antwoord
De waarde van res
in de tweede .then
is gelijk aan de geretourneerde waarde in de vorige .then
. Je kunt .then
s zoals dit blijven chainen
, waarbij de waarde wordt meegegeven aan de volgende handler
.
86. Welke optie is een manier om hasName
te vullen met de boolean waarde true
, terwijl je geen true
mee kan geven als argument?
function getName(name) {
const hasName = //
}
- A:
!!name
- B:
name
- C:
new Boolean(name)
- D:
name.length
Antwoord
Met !!name
stellen we vast of de waarde van name
truthy of falsy is. Als name
truthy is, dit is wat we willen testen, zal !name
false
teruggeven. !false
(wat !!name
feitelijk is) geeft true
terug.
Wanneer we hasName
vullen met name
, vullen we het met dat wat we meegeven aan de getName
functie, niet de boolean waarde true
.
new Boolean(true)
geeft een object wrapper terug, niet de boolean waarde zelf.
name.length
geeft de lengte terug van de meegegeven waarde, niet of het true
is.
console.log("I want pizza"[0])
- A:
"""
- B:
"I"
- C:
SyntaxError
- D:
undefined
Antwoord
Om een karakter van een string op een specifieke index te krijgen kun je blokhaken gebruiken. Het eerste karakter in de string heeft de index 0. In dit geval willen we het element hebben met de index 0, het karakter "I"
, wat gelogd wordt.
Let op dat deze methode niet ondersteund wordt in IE7 en daaronder. In dat geval maak je gebruik van .charAt()
.
function sum(num1, num2 = num1) {
console.log(num1 + num2)
}
sum(10)
- A:
NaN
- B:
20
- C:
ReferenceError
- D:
undefined
Antwoord
Je kunt een parameters standaard waarde gelijk zetten aan een andere parameter van diezelfde functie, zolang deze definieerd is voor de parameter met een standaard waarde. We geen de waarde 10
mee aan de sum
functie. Als de sum
functie maar één argument meekrijgt betekent dit dat de waarde van num2
gevuld wordt met de waarde van num1
. 10
in dit geval. De standaard waarde van num2
is de waarde van num1
, wat 10
is. num1 + num2
geeft 20
terug.
Als je probeert de standaard waarde van een parameter te vullen met de waarde van een parameter welke gedefinieerd is na de standaard parameter, dan is de parameter nog niet geïnitialiseerd en wordt er een error gegooid.
// module.js
export default () => "Hello world"
export const name = "Lydia"
// index.js
import * as data from "./module"
console.log(data)
- A:
{ default: function default(), name: "Lydia" }
- B:
{ default: function default() }
- C:
{ default: "Hello world", name: "Lydia" }
- D: Globale object of
module.js
Antwoord
Met de import * as name
syntax importeren we alle exports van module.js
bestand in het bestand index.js
als een nieuw object met de naam data
. In het bestand module.js
zijn er twee exports: de standaard export en de benoemde export. De standaard export is een functie dat de string "Hello world"
teruggeeft, en de benoemde export is de variabele name
wat de waarde van de string "Lydia"
bevat.
Het object data
bevat een propertie default
voor de standaard export. Andere properties hebben de naam van de benoemde exports en hun corresponderende waarden.
class Person {
constructor(name) {
this.name = name
}
}
const member = new Person("John")
console.log(typeof member)
- A:
"class"
- B:
"function"
- C:
"object"
- D:
"string"
Antwoord
Classes zijn een syntactisch sausje voor functie constructors. Het equivalent van de class Person
als een functie constructor zou zijn:
function Person() {
this.name = name
}
Het aanroepen van de functie contructor met new
resulteert in het creëeren van een instantie van Person
. Het keyword typeof
geeft voor een instantie "object"
terug. typeof member
geeft "object"
terug.
let newList = [1, 2, 3].push(4)
console.log(newList.push(5))
- A:
[1, 2, 3, 4, 5]
- B:
[1, 2, 3, 5]
- C:
[1, 2, 3, 4]
- D:
Error
Antwoord
De .push
methode retourneert de nieuwe lengte van de array, niet de array zelf! Door newList
te vullen met [1, 2, 3].push(4)
, zetten we newList
gelijk aan de nieuwe lengte van de array: 4
.
Dan gebruiken we de .push
methode op newList
. Omdat newList
nu de numerieke waarde 4
bevat, kunnen we de .push
methode niet gebruiker: een TypeError wordt gegooid.
function giveLydiaPizza() {
return "Here is pizza!"
}
const giveLydiaChocolate = () => "Here's chocolate... now go hit the gym already."
console.log(giveLydiaPizza.prototype)
console.log(giveLydiaChocolate.prototype)
- A:
{ constructor: ...}
{ constructor: ...}
- B:
{}
{ constructor: ...}
- C:
{ constructor: ...}
{}
- D:
{ constructor: ...}
undefined
Antwoord
Reguliere functies zoals de giveLydiaPizza
functie hebben een prototype
propertie, wat een object is (prototype object) met een constructor
propertie. Arrow functies zoals de giveLydiaChocolate
functie hebben geen prototype
functie. undefined
wordt geretourneerd wanneer we proberen om de prototype
propertie te benaderen door gebruik te maken van giveLydiaChocolate.prototype
.
const person = {
name: "Lydia",
age: 21
}
for (const [x, y] of Object.entries(person)) {
console.log(x, y)
}
- A:
name
Lydia
enage
21
- B:
["name", "Lydia"]
en["age", 21]
- C:
["name", "age"]
enundefined
- D:
Error
Antwoord
Object.entries(person)
retourneert een array van geneste arrays, welke de keys en objecten bevat:
[ [ 'name', 'Lydia' ], [ 'age', 21 ] ]
Gebruikmakend van de for-of
loop kunnen we itereren over elk element in de array, de subarrays in dit geval. We kunnen de subarrays direct destructureren door const [x, y]
te gebruiken. x
is gelijk aan het eerste element in de subarray, y
is gelijk aan het tweede element in de subarray.
De eerste subarray wat wordt gelogd is [ "name", "Lydia" ]
, waarbij x
gelijk is aan "name"
en y
gelijk is aan "Lydia"
.
De tweede subarray wat wordt gelogd is [ "age", "21" ]
, waarbij x
gelijk is aan "age"
en y
gelijk is aan "21"
.
function getItems(fruitList, ...args, favoriteFruit) {
return [...fruitList, ...args, favoriteFruit]
}
getItems(["banana", "apple"], "pear", "orange")
- A:
["banana", "apple", "pear", "orange"]
- B:
[["banana", "apple"], "pear", "orange"]
- C:
["banana", "apple", ["pear"], "orange"]
- D:
SyntaxError
Antwoord
...args
is een rest parameter. De waarde van een rest parameter is een array die alle overgebleven argumenten bevat, en om die reden alleen de laatste parameter kan zijn! In dit voorbeeld is de rest parameter niet de laatste parameter, wat niet mogelijk is. Er wordt een syntax error gegooid.
function getItems(fruitList, favoriteFruit, ...args) {
return [...fruitList, ...args, favoriteFruit]
}
getItems(["banana", "apple"], "pear", "orange")
Het bovenstaande voorbeeld werkt. Dit geeft de array [ 'banana', 'apple', 'orange', 'pear' ]
terug.
function nums(a, b) {
if
(a > b)
console.log('a is bigger')
else
console.log('b is bigger')
return
a + b
}
console.log(nums(4, 2))
console.log(nums(1, 2))
- A:
a is bigger
,6
enb is bigger
,3
- B:
a is bigger
,undefined
enb is bigger
,undefined
- C:
undefined
enundefined
- D:
SyntaxError
Antwoord
In JavaScript hoeven we geen puntkomma's te schrijven, alhoewel de JavaScript engine ze toch zal toevoegen na statements. Dit wordt Automatic Semicolon Insertion genoemd. Een statement kan bijvoorbeeld een variabele zijn of een keyword zoals throw
, return
, break
, etc.
Hier schreven we een return
statement en op de nieuwe regel a + b
. Maar omdat het een nieuwe regel betreft weet de engine niet wat we eigenlijk wilde retourneren. In plaats daarvan wordt er na return
automatisch een puntkomma toegevoegd. Je kunt dit zien als:
return;
a + b
Dat betekent dat a + b
nooit bereikt zal worden, omdat de functie stopt na het keyword return
. Als er geen waarde wordt geretourneerd, zoals nu, zal de functie undefined
teruggeven. Let op dat er geen automatisch insertion plaatsvindt na if/else
statements!
class Person {
constructor() {
this.name = "Lydia"
}
}
Person = class AnotherPerson {
constructor() {
this.name = "Sarah"
}
}
const member = new Person()
console.log(member.name)
- A:
"Lydia"
- B:
"Sarah"
- C:
Error: cannot redeclare Person
- D:
SyntaxError
Antwoord
We kunnen classes gelijk zetten tot andere classes/functie constructors. In dit geval zettten we Person
gelijk aan AnotherPerson
. De naam op deze constructor is Sarah
, dus de propertie naam van de nieuwe Person
instantie member
is "Sarah"
.
const info = {
[Symbol('a')]: 'b'
}
console.log(info)
console.log(Object.keys(info))
- A:
{Symbol('a'): 'b'}
en["{Symbol('a')"]
- B:
{}
en[]
- C:
{ a: "b" }
en["a"]
- D:
{Symbol('a'): 'b'}
en[]
Antwoord
Een Symbol is geen enumerable. De Object.keys methode retourneert alle enumerable key properties van een object. De Symbol zal niet zichtbaar zijn en een lege array zal geretourneerd worden. Wanneer we het hele object loggen zullen alle properties zichtbaar zijn, zelfs de niet enumarables.
Dit is één van de goeie eigenschappen van een Symbol: naast dat het een compleet unieke waarde representeert (wat voorkomt dat namen op objecten per ongeluk conflecteren, bijvoorbeeld wanneer je werkt met 2 libraries die properties willen toevoegen aan één en hetzelfde object) kun je properties op objecten op deze manier ook verbergen (natuurlijk niet compleet verbergen. Je kunt de Symbolen altijd benaderen gebruikmakend van de Object.getOwnPropertySymbols()
methode).
const getList = ([x, ...y]) => [x, y]
const getUser = user => { name: user.name, age: user.age }
const list = [1, 2, 3, 4]
const user = { name: "Lydia", age: 21 }
console.log(getList(list))
console.log(getUser(user))
- A:
[1, [2, 3, 4]]
enundefined
- B:
[1, [2, 3, 4]]
en{ name: "Lydia", age: 21 }
- C:
[1, 2, 3, 4]
en{ name: "Lydia", age: 21 }
- D:
Error
en{ name: "Lydia", age: 21 }
Antwoord
De getList
functie ontvangt een array als argument. Tussen de haakjes van de getList
functie destructureren we deze array direct. Je kunt het zien als:
[x, ...y] = [1, 2, 3, 4]
Met de rest parameter ...y
stoppen we alle "overgebleven" argumenten in een array. De overgebleven argumenten zijn in dit geval 2
, 3
en 4
. De waarde van y
is een array die alle rest parameters bevat. De waarde van x
is gelijk aan 1
in dit geval, dus wanneer we [x, y]
loggen wordt [1, [2, 3, 4]]
gelogd.
De getUser
functie ontvangt een object. Met arrow functies hoeven we geen accolades te gebruiken als we maar één waarde willen retourneren. Echter, als je een object wilt retourneren in een arraow functie zal je het tussen haakjes moeten schrijven. Anders zal er geen waarde geretourneerd worden! De volgende functie zal wel een object geretourneerd hebben:
const getUser = user => ({ name: user.name, age: user.age })
Omdat er geen waarde geretourneerd wordt in dit geval zal de functie undefined
retourneren.
const name = "Lydia"
console.log(name())
- A:
SyntaxError
- B:
ReferenceError
- C:
TypeError
- D:
undefined
Antwoord
De variabele name
bevat de waarde van een string wat geen functie is, en dus niet aangeroepen kan worden.
TypeErrors worden gegooid als een waarde niet van het verwachtte type is. JavaScript verwacht dat name
een functie is omdat we het proberen aan te roepen. Omdat het een string is zal er een TypeError gegooid worden: name
is geen functie!
SyntaxErrors worden gegooid wanneer je iets hebt geschreven wat geen valide JavaScript is. Als je bijvoorbeeld het woord return
als retrun
hebt geschreven.
ReferenceErrors worden gegooid wanneer JavaScript niet in staat is een referentie te vinden naar een waarde die je probeert te beanderen.
// 🎉✨ This is my 100th question! ✨🎉
const output = `${[] && 'Im'}possible!
You should${'' && `n't`} see a therapist after so much JavaScript lol`
- A:
possible! You should see a therapist after so much JavaScript lol
- B:
Impossible! You should see a therapist after so much JavaScript lol
- C:
possible! You shouldn't see a therapist after so much JavaScript lol
- D:
Impossible! You shouldn't see a therapist after so much JavaScript lol
Antwoord
[]
is een truthy waarde. Met de &&
operator wordt de rechter waarde geretourneerd wanneer de linker waarde een truthy waarde bevat. In dit geval is de linker waarde []
een truthy waarde, daarom wordt "Im'
geretourneerd.
""
is een falsy waarde. Als de linker waarde falsy is wordt er niets geretourneerd. n't
wordt niet geretourneerd.
const one = (false || {} || null)
const two = (null || false || "")
const three = ([] || 0 || true)
console.log(one, two, three)
- A:
false
null
[]
- B:
null
""
true
- C:
{}
""
[]
- D:
null
null
true
Antwoord
Met de ||
(or) operator kunnen we de eerste truthy waarde retourneren. Als alle waarden falsy zijn wordt de laatste waarde geretourneerd.
(false || {} || null)
: het lege object {}
is een truthy waarde. Dit is de eerste (en enige) truthy waarde en zal worden geretourneerd. one
is gelijk aan {}
.
(null || false || "")
: alle waarden zijn falsy waarden. Dit betekent dat de laatste waarde, ""
, wordt geretourneerd. two
is gelijk aan ""
.
([] || 0 || "")
: de lege array []
is een truthy waarde. Dit is de eerste truthy waarde en wordt geretourneerd. three
is gelijk aan []
.
const myPromise = () => Promise.resolve('I have resolved!')
function firstFunction() {
myPromise().then(res => console.log(res))
console.log('second')
}
async function secondFunction() {
console.log(await myPromise())
console.log('second')
}
firstFunction()
secondFunction()
- A:
I have resolved!
,second
enI have resolved!
,second
- B:
second
,I have resolved!
ensecond
,I have resolved!
- C:
I have resolved!
,second
ensecond
,I have resolved!
- D:
second
,I have resolved!
enI have resolved!
,second
Antwoord
Met een promise zeggen we eigenlijk Ik wil deze functie uitvoeren, maar voor nu zet ik hem even weg omdat de uitvoer even kan duren. Alleen wanneer een bepaalde waarde is opgelost (of afgewezen), en wanneer de call stack leeg is, wil ik deze waarde gebruiken.
We kunnen deze waarde verkrijgen met .then
en het keyword await
is een async
function. Ook al kunnen we de teruggegeven waarde verkrijgen met zowel .then
als await
, toch werken ze allebei anders.
In de functie firstFunction
zetten we de myPromise functie (soort van) even aan de kant terwijl het wordt uitgevoerd en voeren we de rest van de code uit, wat console.log('second')
is in dit geval. Daarna wordt de promise opgelost en zal de string I have resolved
worden geretourneerd, wat gelogd zal worden nadat het zag dat de callstack leeg was.
Met de keyword await
in de functie secondFunction
pauzeren we letterlijk de executie van een async functie totdat de promise is opgelost voordat de rest van de functie wordt uitgevoerd.
Dit betekent dat het wacht tot de myPromise
is opgelost met de waarde I have resolved
, en alleen als dat gebeurt gaan we naar de volgende regel: second
wordt gelogd.
const set = new Set()
set.add(1)
set.add("Lydia")
set.add({ name: "Lydia" })
for (let item of set) {
console.log(item + 2)
}
- A:
3
,NaN
,NaN
- B:
3
,7
,NaN
- C:
3
,Lydia2
,[object Object]2
- D:
"12"
,Lydia2
,[object Object]2
Antwoord
De +
operator wordt niet alleen gebruikt voor het optellen van numerieke waarden, maar wordt ook gebruikt om strings te concateneren. Zodra de JavaScript engine ziet dat één van de waarden niet een numerieke waarde bevat, wordt het getal omgezet naar een string.
De eerste is een 1
, wat een numerieke waarde is. 1 + 2
retourneert het getal 3.
Echter, de tweede is de string "Lydia"
. "Lydia"
is een string en 2
is een getal: 2
wordt omgezet naar een string. "Lydia"
en "2"
worden geconcateneerd wat resulteert in de string "Lydia2"
.
{ name: "Lydia" }
is een object. Een getal noch een object is een string, dus beide worden gestringified. Wanneer we een regulier object stringifiën levert dit "[object Object]"
op. "[object Object]"
geconcateneerd met "2"
wordt "[object Object]2"
.
Promise.resolve(5)
- A:
5
- B:
Promise {<pending>: 5}
- C:
Promise {<fulfilled>: 5}
- D:
Error
Antwoord
We kunnen elk type of waarde meegeven aan Promise.resolve
, zowel een promise als een niet-promise. De methode zelf retourneert een promise met een opgeloste waarde (<fulfilled>
). Als je een reguliere functie meegeeft zal het een opgeloste promise zijn met een reguliere waarde. Als je een promise meegeeft zal het een opgeloste promise zijn met een opgeloste waarde, of de doorgegeven promise.
In dit geval geven we alleen de numerieke waarde 5
mee. Het geeft de opgeloste promise terug met de waarde 5
.
function compareMembers(person1, person2 = person) {
if (person1 !== person2) {
console.log("Not the same!")
} else {
console.log("They are the same!")
}
}
const person = { name: "Lydia" }
compareMembers(person)
- A:
Not the same!
- B:
They are the same!
- C:
ReferenceError
- D:
SyntaxError
Antwoord
Objecten worden doorgegeven by reference. Wanneer we objecten vergelijken op type en gelijkenis (===
), vergelijken we hun referenties.
We zetten de standaard waarde voor person2
gelijk aan het object person
en geven het object person
door als de waarde voor het argument person1
.
Dit betekent dat beide waarden een referentie hebben naar dezelfde plek in het geheugen, dus zijn ze gelijk.
De code in de else
statement wordt uitgevoerd en They are the same!
wordt gelogd.
const colorConfig = {
red: true,
blue: false,
green: true,
black: true,
yellow: false,
}
const colors = ["pink", "red", "blue"]
console.log(colorConfig.colors[1])
- A:
true
- B:
false
- C:
undefined
- D:
TypeError
Antwoord
In JavaScript kunnen we properties van een object op twee manieren benaderen: blokhaken of met een punt notitie. In dit voorbeeld gebruiken we de punt notatie (colorConfig.colors
) in plaats van blokhaken (colorConfig["colors"]
).
Met de punt notatie zal JavaScript proberen om de propertie van een object te vinden met exact dezelfde naam. In dit voorbeeld probeert JavaScript een propertie te vinden met de naam colors
uit het colorConfig
object. Er is geen property genaamd colors
dus wordt undefined
geretourneerd. Dan proberen we de waarde van het eerste element te benaderen door gebruik te maken van [1]
. We kunnen dit niet doen op een waarde die undefined
is, dus wordt er een TypeError
gegooid: Cannot read property '1' of undefined
.
JavaScript interpreteert (of beter gezegd unboxed) statements. Wanneer we blokhaken gebruiken ziet het de eerste blokhaak [
en blijft doorgaan totdat het de tweede blokhaak ]
vindt. Alleen dan zal het het statement evalueren. Als we colorConfig[colors[1]]
hadden gebruikt zou het de waarde van de red
propertie teruggeven van het colorConfig
object.
console.log('❤️' === '❤️')
- A:
true
- B:
false
Antwoord
Onder de motorkap zijn emojis unicodes. De unicodes voor het hart zijn "U+2764 U+FE0F"
. Deze zijn altijd hetzelfde voor dezelfde emojis. We vergelijken twee gelijke string met elkaar, wat true retourneert.
const emojis = ['✨', '🥑', '😍']
emojis.map(x => x + '✨')
emojis.filter(x => x !== '🥑')
emojis.find(x => x !== '🥑')
emojis.reduce((acc, cur) => acc + '✨')
emojis.slice(1, 2, '✨')
emojis.splice(1, 2, '✨')
- A:
All of them
- B:
map
reduce
slice
splice
- C:
map
slice
splice
- D:
splice
Antwoord
Met de splice
methode passen we de originele array aan door elementen te verwijderen, te vervangen of toe te voegen. In dit geval hebben we 2 elementen verwijderd vanaf index 1 (we hebben '🥑'
en '😍'
verwijderd) en hebben in plaats daarvan ✨ toegevoegd.
map
, filter
en slice
geven een nieuwe array terug, find
geeft een element terug en reduce
geeft een gereduceerde waarde terug.
const food = ['🍕', '🍫', '🥑', '🍔']
const info = { favoriteFood: food[0] }
info.favoriteFood = '🍝'
console.log(food)
- A:
['🍕', '🍫', '🥑', '🍔']
- B:
['🍝', '🍫', '🥑', '🍔']
- C:
['🍝', '🍕', '🍫', '🥑', '🍔']
- D:
ReferenceError
Antwoord
We zetten de waarde van de property favoriteFood
op het object info
gelijk aan de string met de pizza emoji, '🍕'
. Een string is een primitief data type. In JavaScript zijn primitieve data types by reference.
In JavaScript interacteren primitieve data types (alles dat geen object is) by value. In dit geval zetten we de waarde van de property favoriteFood
op het object info
gelijk aan de waarde van het eerste element in de food
array, de string met de pizza emoji in dit geval ('🍕'
). Een string is een primitief data type en interacteert by value (neem een kijkje op mijn blogpost als je geïntereseerd bent om hierover meer te leren).
Daarna veranderen we de waarde van de property favoriteFood
op het object info
. De food
array is niet veranderd omdat de waarde van favoriteFood
een kopie bevat van de waarde van het eerste element van de array, en geen referentie heeft naar dezelfde plek in het geheugen van de element in food[0]
. Wanneer we food loggen is het nog steeds dezelfde array, ['🍕', '🍫', '🥑', '🍔']
.
JSON.parse()
- A: Ontleedt JSON naar een JavaScript waarde
- B: Ontleedt een JavaScript object naar JSON
- C: Ontleedt elke JavaScript waarde naar JSON
- D: Ontleedt JSON alleen naar een JavaScript object
Antwoord
Met de JSON.parse()
methode kunnen we een JSON string parsen naar een JavaScript waarde.
// Stringifying een nummer naar valide JSON, daarna de JSON string parsen naar een JavaScript waarde:
const jsonNumber = JSON.stringify(4) // '4'
JSON.parse(jsonNumber) // 4
// Stringifying een array waarde naar een valide JSON, daarna de JSON string parsen naar een JavaScript waarde:
const jsonArray = JSON.stringify([1, 2, 3]) // '[1, 2, 3]'
JSON.parse(jsonArray) // [1, 2, 3]
// Stringifying een object naar valide JSON, daarna de JSON string parsen naar een JavaScript waarde:
const jsonArray = JSON.stringify({ name: "Lydia" }) // '{"name":"Lydia"}'
JSON.parse(jsonArray) // { name: 'Lydia' }
let name = 'Lydia'
function getName() {
console.log(name)
let name = 'Sarah'
}
getName()
- A: Lydia
- B: Sarah
- C:
undefined
- D:
ReferenceError
Antwoord
Elke functie heeft zijn eigen execution context (of scope). De getName
functie zoekt eerst binnen zijn eigen context (scope) om te kijken of het de variabele name
bevat, die we proberen te benaderen. In dit geval bevat de getName
functie zijn eigen name
variabele: we declareren de variabele name
met het keyword let
en met de waarde 'Sarah'
.
Variabelen gedeclareerd met het keyword let
(en const
) worden gehoisted, maar worden niet, zoals met het keyword var
, geïnitialiseerd. Ze zijn niet benaderbaar voor de lijn waar we ze declareren (initialiseren). Dit wordt de "temporal dead zone" genoemd. Wanneer we de variabelen proberen te benaderen voordat ze gedeclareerd zijn zal JavaScript een ReferenceError
gooien.
Als we de variabele name
niet niet hadden gedeclareerd binnen de getName
functie zou de JavaScript engine doorgezocht hebben door de scope chain. De bovenliggende scope heeft een variabele name
met de waarde Lydia
. In dat geval zou Lydia
gelogged worden.
let name = 'Lydia'
function getName() {
console.log(name)
}
getName() // Lydia
function* generatorOne() {
yield ['a', 'b', 'c'];
}
function* generatorTwo() {
yield* ['a', 'b', 'c'];
}
const one = generatorOne()
const two = generatorTwo()
console.log(one.next().value)
console.log(two.next().value)
- A:
a
ena
- B:
a
enundefined
- C:
['a', 'b', 'c']
ena
- D:
a
en['a', 'b', 'c']
Antwoord
Met het keyword yield
, we yield
waarden in een generator functie. Met het keyword yield*
, we yield
waarden van een andere generator functie, of iterabel object (bijvoorbeeld een array).
In generatorOne
leveren we de volledige array ['a', 'b', 'c']
op, gebruikmakend van het keyword yield
. De waarde van de propertie value
op het object geretourneerd door de next
methode op one
(one.next().value
) is gelijk aan de volledige array ['a', 'b', 'c']
.
console.log(one.next().value) // ['a', 'b', 'c']
console.log(one.next().value) // undefined
In generatorTwo
gebruiken we het keyword yield*
. Dit betekent dat de eerste opgeleverde waarde van two
is gelijk aan de eerste opgeleverde waarde in de iterator. The iterator is de array ['a', 'b', 'c']
. De eerste opgeleverde waarde is a
, dus de eerste keer dat we two.next().value
aanroepen wordt a
geretourneerd.
console.log(two.next().value) // 'a'
console.log(two.next().value) // 'b'
console.log(two.next().value) // 'c'
console.log(two.next().value) // undefined
console.log(`${(x => x)('I love')} to program`)
- A:
I love to program
- B:
undefined to program
- C:
${(x => x)('I love') to program
- D:
TypeError
Antwoord
Expressies binnen template literals worden eerste geëvalueerd. Dit betekent dat de string de geretourneerde waarde zal bevatten van de expressie, de direct aangeroepen functie (x => x)('I love')
in dit geval. We geven de waarde 'I love'
mee als een argument aan de arrow functie x => x
. x
is gelijk aan 'I love'
, wat geretourneerd zal worden. Dit resulteert in I love to program
.
let config = {
alert: setInterval(() => {
console.log('Alert!')
}, 1000)
}
config = null
- A: De
setInterval
callback zal niet worden aangeroepen - B: De
setInterval
callback zal één keer aangeroepen worden - C: De
setInterval
callback zal nog steeds elke seconde aangeroepen worden - D: We roepen
config.alert()
nooit aan, config isnull
Antwoord
Normaal als we objecten gelijk maken aan null
worden deze objecten opgeruimd door de garbage collector, omdat er geen referentie meer is naar het object. Echter, omdat de callback functie binnen setInterval
een arrow functie is (en dus verbonden is aan het config
object) zal de callback functie nog steeds een referentie behouden naar het config
object. Zolang er een referentie is zal de garbage collector het object niet opruimen. Omdat het niet opgeruimd wordt door de garbage collector zal de setInterval
callback functie nog steeds iedere 1000ms (1s) aangeroepen worden.
const myMap = new Map()
const myFunc = () => 'greeting'
myMap.set(myFunc, 'Hello world!')
//1
myMap.get('greeting')
//2
myMap.get(myFunc)
//3
myMap.get(() => 'greeting')
- A: 1
- B: 2
- C: 2 en 3
- D: Allemaal
Antwoord
Als een key/value paar wordt toegevoegd gebruikmakend van de set
methode zal de key de waarde zijn van het eerste argument dat zal worden meegegeven aan de set
functie, en de value zal het tweede argument zijn die wordt meegegeven aan de set
functie. De key is de functie () => 'greeting'
in dit geval, en de waarde 'Hello world'
. myMap
is nu { () => 'greeting' => 'Hello world!' }
.
1 is verkeerd omdat de key niet 'greeting'
is, maar () => 'greeting'
.
3 is verkeerd omdat we een nieuwe functie creëeren door het mee te geven als een parameter aan de get
methode. Object interacteert by reference. Een functie is een object, dit is ook waarom twee functies nooit strict gelijk zijn. Zelfs niet als ze identiek zijn: ze hebben een referentie naar een andere plek in het geheugen.
const person = {
name: "Lydia",
age: 21
}
const changeAge = (x = { ...person }) => x.age += 1
const changeAgeAndName = (x = { ...person }) => {
x.age += 1
x.name = "Sarah"
}
changeAge(person)
changeAgeAndName()
console.log(person)
- A:
{name: "Sarah", age: 22}
- B:
{name: "Sarah", age: 23}
- C:
{name: "Lydia", age: 22}
- D:
{name: "Lydia", age: 23}
Antwoord
De functies changeAge
en changeAgeAndName
hebben beiden een standaard parameter, namelijk het nieuw aangemaakte object { ...person }
. Dit object bevat kopieën van alle key/value paren in het person
object.
Als eerste roepen we de changeAge
functie aan en geven het object person
mee als argument. Deze functie verhoogt de waarde van de propertie age
met 1. person
is nu { name: "Lydia", age: 22 }
.
Dan roepen we de functie changeAgeAndName
aan, echter geven we geen parameter mee. In plaats daarvan is de waarde van x
gelijk aan een nieuw object: { ...person }
. Omdat het een nieuw object is heeft het geen effect op de waarden van de properties van het object person
. person
is nog steeds gelijk aan { name: "Lydia", age: 22 }
.
function sumValues(x, y, z) {
return x + y + z;
}
- A:
sumValues([...1, 2, 3])
- B:
sumValues([...[1, 2, 3]])
- C:
sumValues(...[1, 2, 3])
- D:
sumValues([1, 2, 3])
Antwoord
Met de spread operator ...
kunnen we iterabelen ontplooien tot individuele elementen. De sumValues
functie krijgt drie argumenten mee: x
, y
en z
. ...[1, 2, 3]
zal resulteren in 1, 2, 3
, wat we meegeven aan de functie sumValues
.
let num = 1;
const list = ["🥳", "🤠", "🥰", "🤪"];
console.log(list[(num += 1)]);
- A:
🤠
- B:
🥰
- C:
SyntaxError
- D:
ReferenceError
Antwoord
Met de +=
operator verhogen we de waarde van num
met 1
. num
heeft een initiële waarde van 1
, dus 1 + 1
is 2
. Het element met de index 2 in de list
array is 🥰, console.log(list[2])
logt 🥰.
const person = {
firstName: "Lydia",
lastName: "Hallie",
pet: {
name: "Mara",
breed: "Dutch Tulip Hound"
},
getFullName() {
return `${this.firstName} ${this.lastName}`;
}
};
console.log(person.pet?.name);
console.log(person.pet?.family?.name);
console.log(person.getFullName?.());
console.log(member.getLastName?.());
- A:
undefined
undefined
undefined
undefined
- B:
Mara
undefined
Lydia Hallie
undefined
- C:
Mara
null
Lydia Hallie
null
- D:
null
ReferenceError
null
ReferenceError
Antwoord
Met de optional chaining operator ?.
hoeven we niet langer expliciet te checken of een dieper geneste waarde valide is, of niet. Als we een propertie proberen te benaderen op een undefined
of null
waarde (nullish) zal de expressie stoppen en undefined
retourneren.
person.pet?.name
: person
heeft een propertie genaamd pet
: person.pet
is niet nullish. Het heeft een propertie genaamd ``nameen retourneerd
Mara`.
`person.pet?.family?.name`: `person` heeft een propertie genaamd `pet`: `person.pet` is niet nullish. `pet` heeft geen propertie genaamd `family`, `person.pet.family` is nullish. De expressie geeft `undefined` terug.
`person.getFullName?.()`: `person` heeft een propertie genaamd `getFullName`: `person.getFullName()` is niet nullish en kan worden aangeroepen, wat `Lydia Hallie` retourneerd.
`member.getLastName?.()`: `member` is niet gedefinieerd: `member.getLastName()` is nullish. The expressie geeft `undefined` terug.
const groceries = ["banana", "apple", "peanuts"];
if (groceries.indexOf("banana")) {
console.log("We have to buy bananas!");
} else {
console.log(`We don't have to buy bananas!`);
}
- A: We have to buy bananas!
- B: We don't have to buy bananas
- C:
undefined
- D:
1
Antwoord
We geven de conditie groceries.indexOf("banana")
mee aan de if-statement. groceries.indexOf("banana")
geeft 0
terug, wat een falsy waarde is.Omdat de conditie in de if-statement falsy is wordt de code in de else-statement uitgevoerd, en We don't have to buy bananas!
wordt gelogd.
const config = {
languages: [],
set language(lang) {
return this.languages.push(lang);
}
};
console.log(config.language);
- A:
function language(lang) { this.languages.push(lang }
- B:
0
- C:
[]
- D:
undefined
Antwoord
De language
methode is een setter
. Setters hebben geen werkelijke waarde. Hun doel is om properties te wijzigen. Wanneer een setter
methode wordt aangeroepen wordt undefined
geretourneerd.
const name = "Lydia Hallie";
console.log(!typeof name === "object");
console.log(!typeof name === "string");
- A:
false
true
- B:
true
false
- C:
false
false
- D:
true
true
Antwoord
typeof name
retourneert "string"
. De string "string"
is een truthy waarde, dus !typeof name
retourneert de boolean waarde false
. false === "object"
en false === "string"
retourneren beiden false
.
(Als we wilden checken of het type (on)gelijk is aan een bepaald type, zouden we !==
moeten gebruiken in plaats van !typeof
)
const add = x => y => z => {
console.log(x, y, z);
return x + y + z;
};
add(4)(5)(6);
- A:
4
5
6
- B:
6
5
4
- C:
4
function
function
- D:
undefined
undefined
6
Antwoord
De add
functie retourneert een arrow functie, die een arrow functie retourneert, die ook weer een arrow functie retourneert. De eerste functie krijgt een argument x
mee met de waarde 4
. We roepen de tweede functie aan, welke een argument y
meekrijgt met de waarde 5
. Dan roepen we de derde functie aan en die krijgt het argument z
meet met de waarde 6
. Wanneer we de waarden proberen op te vragen van x
, y
en z
ind e laatste arrow functie de JavaScript engine gaat omhoog in de scope chain om de waarden van x
en y
te vinden. Dit retourneert 4
5
6
.
async function* range(start, end) {
for (let i = start; i <= end; i++) {
yield Promise.resolve(i);
}
}
(async () => {
const gen = range(1, 3);
for await (const item of gen) {
console.log(item);
}
})();
- A:
Promise {1}
Promise {2}
Promise {3}
- B:
Promise {<pending>}
Promise {<pending>}
Promise {<pending>}
- C:
1
2
3
- D:
undefined
undefined
undefined
Antwoord
De generator functie range
retourneert een async object met promises voor elk item in de range die we meegeven: Promise{1}
, Promise{2}
, Promise{3}
. We zetten de variabele gen
gelijk aan het async object, waarnaar we eroverheen iteraten gebruikmakend van een for await ... of
loop. We zetten de variabele item
gelijk aan de promises die geretourneerd worden: eerst Promise{1}
, dan Promise{2}
en dan Promise{3}
. Omdat we de waarde van item
awaiten, de opgeloste promise, worden de opgeloste waarden van de promises geretourneerd: 1
, 2
en 3
.
const myFunc = ({ x, y, z }) => {
console.log(x, y, z);
};
myFunc(1, 2, 3);
- A:
1
2
3
- B:
{1: 1}
{2: 2}
{3: 3}
- C:
{ 1: undefined }
undefined
undefined
- D:
undefined
undefined
undefined
Antwoord
De functie myFunc
verwacht een object met de properties x
, y
en z
als haar argument. Omdat we maar drie separate numerieke waarden (1, 2, 3) meegeven in plaats van één object met de properties x
, y
en z
({x: 1, y: 2, z: 3}), hebben x
, y
en z
hun default waarde undefined
.
function getFine(speed, amount) {
const formattedSpeed = new Intl.NumberFormat({
'en-US',
{ style: 'unit', unit: 'mile-per-hour' }
}).format(speed)
const formattedAmount = new Intl.NumberFormat({
'en-US',
{ style: 'currency', currency: 'USD' }
}).format(amount)
return `The driver drove ${formattedSpeed} en has to pay ${formattedAmount}`
}
console.log(getFine(130, 300))
- A: The driver drove 130 en has to pay 300
- B: The driver drove 130 mph en has to pay $300.00
- C: The driver drove undefined en has to pay undefined
- D: The driver drove 130.00 en has to pay 300.00
Antwoord
Met de Intl.NumberFormat
methode kunnen we numerieke waarden formatteren naar elke lokale format. We formatteren de numerieke waarde 130
naar de lokale waarde van en-US
als een unit
in mile-per-hour
, wat resulteert in 130 mph
. De numerieke waarde 300
naar de lokale waarde van en-US
als een currency
in USD
, wat resulteert in €300.00
.
const spookyItems = ["👻", "🎃", "🕸"];
({ item: spookyItems[3] } = { item: "💀" });
console.log(spookyItems);
- A:
["👻", "🎃", "🕸"]
- B:
["👻", "🎃", "🕸", "💀"]
- C:
["👻", "🎃", "🕸", { item: "💀" }]
- D:
["👻", "🎃", "🕸", "[object Object]"]
Antwoord
Door objecten te destructureren (destructuring) kunnen we de values van een object uitpakken en een uitgepakte waarde toewijzen aan de key van dezelfde property. In dit geval wijzen we de waarde "💀" toe aan spookyItems[3]
. Dit betekent dat we de array spookyItems
aanpassen, we voegen namelijk "💀" toe. Wanneer we de array spookyItems
loggen wordt ["👻", "🎃", "🕸", "💀"]
gelogd.
const name = "Lydia Hallie";
const age = 21;
console.log(Number.isNaN(name));
console.log(Number.isNaN(age));
console.log(isNaN(name));
console.log(isNaN(age));
- A:
true
false
true
false
- B:
true
false
false
false
- C:
false
false
true
false
- D:
false
true
false
true
Antwoord
Met de Number.isNaN
methode kunnen je checken of de waarde die je meegeeft een numerieke waarde is en gelijk is aan NaN
. name
is niet een numerieke waarde en Number.isNaN(name)
zal false
teruggeven. age
is een numerieke waarde, maar is niet gelijk aan NaN
. Number.isNaN(age)
zal false
teruggeven.
Met de isNaN
methode kun je checken of een waarde die je meegeeft geen numerieke waarde is. name
is geen numerieke waarde, dus isNaN(name)
geeft true
terug. age
is wel een numerieke waarde, dus isNaN(age)
geeft false
terug.
const randomValue = 21;
function getInfo() {
console.log(typeof randomValue);
const randomValue = "Lydia Hallie";
}
getInfo();
- A:
"number"
- B:
"string"
- C:
undefined
- D:
ReferenceError
Antwoord
Variables declared with the const
keyword are not referencable before their initialization: this is called the temporal dead zone. In the getInfo
function, the variable randomValue
is scoped in the functional scope of getInfo
. On the line where we want to log the value of typeof randomValue
, the variable randomValue
isn't initialized yet: a ReferenceError
gets thrown! The engine didn't go down the scope chain since we declared the variable randomValue
in the getInfo
function.
const myPromise = Promise.resolve("Woah some cool data");
(async () => {
try {
console.log(await myPromise);
} catch {
throw new Error(`Oops didn't work`);
} finally {
console.log("Oh finally!");
}
})();
- A:
Woah some cool data
- B:
Oh finally!
- C:
Woah some cool data
Oh finally!
- D:
Oops didn't work
Oh finally!
Antwoord
In de try
statement loggen we de awaited waarde van de myPromise
variabele: "Woah some cool data"
. Omdat er geen errors gegooid worden in de try
statement komt de code niet in de catch
. De code in de finally
statement wordt altijd uitgevoerd, "Oh finally!"
wordt gelogd.
const emojis = ["🥑", ["✨", "✨", ["🍕", "🍕"]]];
console.log(emojis.flat(1));
- A:
['🥑', ['✨', '✨', ['🍕', '🍕']]]
- B:
['🥑', '✨', '✨', ['🍕', '🍕']]
- C:
['🥑', ['✨', '✨', '🍕', '🍕']]
- D:
['🥑', '✨', '✨', '🍕', '🍕']
Antwoord
Met de flat
methode kunnen we een nieuwe platgemaakte array maken. De diepte van de platgemaakte array hangt af van de waarde die we meegeven. In dit geval geven we de waarde 1
mee (wat eigenlijk niet had gehoeven omdat dit de standaard waarde is), wat betekent dat alleen de arrays van het eerste niveau geconcateneerd worden. ['🥑']
en ['✨', '✨', ['🍕', '🍕']]
in dit geval. Het concateneren van deze twee arrays resulteert in ['🥑', '✨', '✨', ['🍕', '🍕']]
.
class Counter {
constructor() {
this.count = 0;
}
increment() {
this.count++;
}
}
const counterOne = new Counter();
counterOne.increment();
counterOne.increment();
const counterTwo = counterOne;
counterTwo.increment();
console.log(counterOne.count);
- A:
0
- B:
1
- C:
2
- D:
3
Antwoord
counterOne
is een instantie van de Counter
class. De counter class bevat een count
propertie op de constructor en een increment
methode.Eerst roepen we de increment
methode twee keer aan door counterOne.increment()
aan te roepen. Op dat moment is counterOne.count
gelijk aan 2
.
Dan maken we de variabele counterTwo
aan en maken het gelijk aan counterOne
. Omdat object interacteren by reference creëeren we enkel een referentie naar dezelfde plek in het geheugen waarnaar counterOne
verwijst. Omdat dit dezelfde plek in het geheugen is worden alle veranderingen op het object counterTwo
ook doorgevoerd op counterOne
. Op dat moment is counterTwo.count
ook 2
.
We roepen counterTwo.increment()
aan, wat count
gelijk maakt aan 3
. Als we de count
op counterOne
loggen is die 3
.
const myPromise = Promise.resolve(Promise.resolve("Promise!"));
function funcOne() {
myPromise.then(res => res).then(res => console.log(res));
setTimeout(() => console.log("Timeout!", 0));
console.log("Last line!");
}
async function funcTwo() {
const res = await myPromise;
console.log(await res);
setTimeout(() => console.log("Timeout!", 0));
console.log("Last line!");
}
funcOne();
funcTwo();
- A:
Promise! Last line! Promise! Last line! Last line! Promise!
- B:
Last line! Timeout! Promise! Last line! Timeout! Promise!
- C:
Promise! Last line! Last line! Promise! Timeout! Timeout!
- D:
Last line! Promise! Promise! Last line! Timeout! Timeout!
Antwoord
Eerst roepen we funcOne
aan. Op de eerste regel van funcOne
roepen we de promise myPromise
aan, wat een asynchrone operatie is. Zolang de JavaScript engine bezig is met het afmaken van de promise wordt de rest van de functie funcOne
uitgevoerd. De volgende regel is een asynchrone setTimeout
functie, waarvan de callback functie naar de Web API wordt gestuurd.
Zowel de promise als de timeout zijn asynchrone operaties en de functie worden uitgevoerd terwijl de engine bezig is om de promise uit te voeren en de setTimeout
callback functie af te handelen. Dit betekent dat Last line!
als eerste wordt gelogd, omdat dit geen asynchrone operatie is. Dit is de laatste regel van funcOne
. Ondertussen wordt de promise opgelost en Promise!
wordt gelogd. Echter, omdat we funcTwo()
aanroepen en de callstack nog niet leeg is kan de callback van de setTimeout
functie nog niet toegevoegd worden aan de callstack.
In funcTwo
wachten we eerst op de promise myPromise
. Met het keyword await
pauzeren we de executie van de functie totdat de promise iets teruggeeft (of afwijst). Dan loggen we de awaited waarde van res
(omdat de promise zelf een promise retourneert). Dit logt Promise!
.
De volgende regel is de asynchrone setTimeout
functie waarvan de callback functie naar de Web API gestuurd wordt.
We komen op de laatste regel van funcTwo
wat Last line!
logt naar het console. Omdat funcTwo
van de callstack gaat is de callstack leeg. De callback functies die in de wachtrij stonden (() => console.log("Timeout!")
van funcOne
en () => console.log("Timeout!")
van funcTwo
) worden nu één voor één toegevoegd aan de callstack. De eerste callback functie logt Timeout!
en wordt verwijderd van de callstack. De tweede callback functie logt dan Timeout!
en wordt verwijderd van de callstack. Dit logt Last line! Promise! Promise! Last line! Timeout! Timeout!
.
// sum.js
export default function sum(x) {
return x + x;
}
// index.js
import * as sum from "./sum";
- A:
sum(4)
- B:
sum.sum(4)
- C:
sum.default(4)
- D: Default wordt niet geïmporteerd met
*
, alleen named exports
Antwoord
Met het sterretje *
importeren we alle geëxporteerde waarden van een bestand, zowel de default als de benaamde. Als we het volgende bestand hadden:
// info.js
export const name = "Lydia";
export const age = 21;
export default "I love JavaScript";
// index.js
import * as info from "./info";
console.log(info);
Het volgende zou gelogd worden:
{
default: "I love JavaScript",
name: "Lydia",
age: 21
}
Voor het sum
voorbeeld betekent dit dat de geïmporteerde waarde sum
eruit ziet als:
{ default: function sum(x) { return x + x } }
We kunnen deze functie aanvoeren door sum.default
aan te roepen.
const handler = {
set: () => console.log("Added a new property!"),
get: () => console.log("Accessed a property!")
};
const person = new Proxy({}, handler);
person.name = "Lydia";
person.name;
- A:
Added a new property!
- B:
Accessed a property!
- C:
Added a new property!
Accessed a property!
- D: Niets wordt gelogd
Antwoord
Met het Proxy object kunnen we functionaliteit toevoegen aan een object als we dit meegeven als tweede argument. In dit geval geven we het object handler
mee wat de volgende properties bevat: set
en get
. set
wordt aangeroepen elke keer als we een waarde van een propertie zetten. get
wordt aangeroepen elke keer als we een propertie waarde opvragen.
Het eerste argument is een leeg object {}
wat de waarde is van person
. Aan dit object wordt de functionaliteit toegevoegd die gespecificeerd is in het object handler
. Als we een propertie toevoegen aan het object person
wordt set
uitgevoerd. Als we een propertie benaderen op het object person
wordt get
uitgevoerd.
Als eerste voegen we de propertie name
toe aan het proxy object (person.name = "Lydia"
). set
wordt aangeroepen en "Added a new property!"
wordt gelogd.
Dan vragen we de waarde van een propertie op het proxy object op en get
van het handler
object wordt aangeroepen. "Accessed a property!"
wordt gelogd.
const person = { name: "Lydia Hallie" };
Object.seal(person);
- A:
person.name = "Evan Bacon"
- B:
person.age = 21
- C:
delete person.name
- D:
Object.assign(person, { age: 21 })
Antwoord
Met Object.seal
kunnen we voorkomen dat nieuwe properties kunnen worden toegevoegd of bestaande properties worden verwijderd.
Echter kunnen van de bestaande properties nog steeds aanpassen.
const person = {
name: "Lydia Hallie",
address: {
street: "100 Main St"
}
};
Object.freeze(person);
- A:
person.name = "Evan Bacon"
- B:
delete person.address
- C:
person.address.street = "101 Main St"
- D:
person.pet = { name: "Mara" }
Antwoord
De Object.freeze
methode bevriest een object. Geen enkele propertie van worden toegevoegd, aangepast worden of worden verwijderd.
Echter wordt het object enkel oppervlakkig bevroren wat betekent dat alleen directe properties bevroren zijn. Als de propertie een ander object is, zoals address
in dit geval, zijn de properties van dat object niet bevroren en kunnen wel worden aangepast.
const add = x => x + x;
function myFunc(num = 2, value = add(num)) {
console.log(num, value);
}
myFunc();
myFunc(3);
- A:
2
4
en3
6
- B:
2
NaN
en3
NaN
- C:
2
Error
en3
6
- D:
2
4
en3
Error
Antwoord
Eerst roepen we de functie myFunc()
aan zonder argumenten mee te geven. Omdat we geen argumenten meegeven, num
en value
behouden hun standaard waarde: num is 2
, en value
de geretourneerde waarde van de functie add
. Aan de functie add
geven we num
als argument mee, wat de waarde 2
heeft. add
retourneert 4
wat de waarde is van value
.
Daarna roepen we de functie myFunc(3)
aan het geven 3
meet als de waarde voor het argument num
. We geven het argument value
niet mee. Omdat we geen waarde meegeven voor het argument value
krijgt het de standaard waarde: het retourneert de waarde van de add
functie. Aan de functie add
geven we num
mee, wat de waarde 3
bevat. add
retourneert 6
wat op dat moment de waarde is van value
.
class Counter {
#number = 10
increment() {
this.#number++
}
getNum() {
return this.#number
}
}
const counter = new Counter()
counter.increment()
console.log(counter.#number)
- A:
10
- B:
11
- C:
undefined
- D:
SyntaxError
Antwoord
In ES2020 kunnen we private variabelen toevoegen aan classes door gebruik te maken van #
. We kunnen deze variabelen niet benaderen van buitenaf. Wanneer we counter.#number
proberen te loggen wordt er een SuntaxError gegooid: we cannot acccess it outside the Counter
class!
const teams = [
{ name: "Team 1", members: ["Paul", "Lisa"] },
{ name: "Team 2", members: ["Laura", "Tim"] }
];
function* getMembers(members) {
for (let i = 0; i < members.length; i++) {
yield members[i];
}
}
function* getTeams(teams) {
for (let i = 0; i < teams.length; i++) {
// ✨ SOMETHING IS MISSING HERE ✨
}
}
const obj = getTeams(teams);
obj.next(); // { value: "Paul", done: false }
obj.next(); // { value: "Lisa", done: false }
- A:
yield getMembers(teams[i].members)
- B:
yield* getMembers(teams[i].members)
- C:
return getMembers(teams[i].members)
- D:
return yield getMembers(teams[i].members)
Antwoord
Om te kunnen itereren over de members
in elk element in de array teams
moeten we teams[i].members
meegeven aan de getMembers
generator functie. De generator functie retourneert een generator object. Om te kunnen itereren over elk element in het generator object moeten we yield*
gebruiken.
Als we yield
, return yield
, of return
hadden geschreven zou de gehele generator functie geretourneerd worden tijdens de eerste keer dat we de next
methode aanriepen.
const person = {
name: "Lydia Hallie",
hobbies: ["coding"]
};
function addHobby(hobby, hobbies = person.hobbies) {
hobbies.push(hobby);
return hobbies;
}
addHobby("running", []);
addHobby("dancing");
addHobby("baking", person.hobbies);
console.log(person.hobbies);
- A:
["coding"]
- B:
["coding", "dancing"]
- C:
["coding", "dancing", "baking"]
- D:
["coding", "running", "dancing", "baking"]
Antwoord
De functie addHobby
ontvangt twee arguemnten, hobby
en hobbies
met als standaard waarde de waarde van de array hobbies
op het object person
.
Eerst roepen we de functie addHobby
aan en geven "running"
mee als de waarde voor hobby
, en een lege array als de waarde voor hobbies
. Omdat we een lege array meegeven als de waarde voor hobbies
wordt "running"
toegevoegd aan deze lege array.
Daarna roepen we de functie addHobby
aan en geven "dancing"
mee als de waarde voor hobby
. We gaven geen waarde mee voor hobbies
dus krijgt het de standaard waarde, de propertie hobbies
op het object person
. We pushen daar de hobby dancing
naar de array person.hobbies
.
Als laatste roepen we de functie addHobby
aan en geven "baking"
als de waarde voor hobby
en de array person.hobbies
als de waarde voor hobbies
. We pushen de hobby baking
naar de array person.hobbies
.
Na het pushen van dancing
en baking
is de waarde van person.hobbies
gelijk aan ["coding", "dancing", "baking"]
.
class Bird {
constructor() {
console.log("I'm a bird. 🦢");
}
}
class Flamingo extends Bird {
constructor() {
console.log("I'm pink. 🌸");
super();
}
}
const pet = new Flamingo();
- A:
I'm pink. 🌸
- B:
I'm pink. 🌸
I'm a bird. 🦢
- C:
I'm a bird. 🦢
I'm pink. 🌸
- D: Niets, we hebben geen methode aangeroepen
Antwoord
We declareren de variabele pet
, wat een instantie is van de class Flamingo
. Wanneer we deze instantie instantiëren wordt de constructor
op Flamingo
aangeroepen. Als eerste wordt "I'm pink. 🌸"
gelogd, waarna we super()
aanroepen. super()
roept de constructor van de bovenliggende class aan, Bird
in dit geval. De constructor op Bird
wordt aangeroepen en logt "I'm a bird. 🦢"
.
const emojis = ["🎄", "🎅🏼", "🎁", "⭐"];
/* 1 */ emojis.push("🦌");
/* 2 */ emojis.splice(0, 2);
/* 3 */ emojis = [...emojis, "🥂"];
/* 4 */ emojis.length = 0;
- A: 1
- B: 1 en 2
- C: 3 en 4
- D: 3
Antwoord
Het keyword const
betekent simpelweg dat we de waarde van de variabele niet opnieuw kunnen declareren. Het is read-only. Echter, de waarde zelf is niet onaanpasbaar. De properties van de array emojis
kunnen worden aangepast, bijvoorbeeld door nieuwe waarden te pushen, te splicen of door de lengte van de array op 0 te zetten.
144. Wat moeten we aan het person
object toevoegen om ["Lydia Hallie", 21]
als uitkomst te krijgen van [...person]
?
const person = {
name: "Lydia Hallie",
age: 21
}
[...person] // ["Lydia Hallie", 21]
- A: Niets, objecten zijn standaard iterabel
- B:
*[Symbol.iterator]() { for (let x in this) yield* this[x] }
- C:
*[Symbol.iterator]() { for (let x in this) yield* Object.values(this) }
- D:
*[Symbol.iterator]() { for (let x in this) yield this }
Antwoord
Objecten zijn standaard niet itereerbaar. Een iterable is een iterable als het iterator protocol aanwezig is. We kunnen dit met de iterator symbol [Symbol.iterator]
handmatig toevoegen, wat een generator object zal moeten teruggeven. Bijvoorbeeld door het een generator functie te maken: *[Symbol.iterator]() {}
. Deze generator functie moet de Object.values
afgeven van het object person
als we de array ["Lydia Hallie", 21]
: yield* Object.values(this)
terug willen geven.